Holland | Angol |
---|---|
aan preposition | of(introducing topic or subject matter) on(touching; hanging from) |
aan bijvoeglijk naamwoord | on(in the state of being active, functioning or operating) up(next) up to(the option or decision of) |
aan bijwoord | on(to an operating state) |
aan- en uit-/afzetten werkwoord | cycle [cycled, cycling, cycles](to turn power off and back on) |
aan boord preposition | aboard(on board of) |
aan boord bijvoeglijk naamwoord | on board(on or in a means of transportation) |
aan boord bijwoord | aboard(on board) |
aan boord brengen werkwoord | embarge(to put in a barge) |
aan boord gaan werkwoord | board [boarded, boarding, boards](to step or climb onto) |
aan de bedelstaf brengen werkwoord | beggar [beggared, beggaring, beggars](to make a beggar of someone) |
aan de beurt bijvoeglijk naamwoord | up(next) |
aan de deur verkopen werkwoord | peddle [peddled, peddling, peddles](to sell things, especially door to door) |
aan de gang gaan met werkwoord | get on with(proceed with) |
aan de grond zetten werkwoord | land [landed, landing, lands](to bring to land) |
aan de haak slaan werkwoord | hook [hooked, hooking, hooks](to catch with a hook) |
aan de hand van preposition | by means of(By using) |
aan de kant! interjection | gangway(make way) |
aan de kook bijvoeglijk naamwoord | aboil(boiling) |
aan de kook brengen werkwoord | boil [boiled, boiling, boils](heat (a liquid) until it begins to turn into a gas) bring to a boil(heat something until it reaches boiling point) |
aan de lijn doen werkwoord | slim [slimmed, slimming, slims](lose weight) |
aan de oppervlakte preposition | above ground(on or above the surface of the ground) |
aan de oppervlakte brengen werkwoord | surface [surfaced, surfacing, surfaces](to rise to the surface) |
aan de schandpaal hangen werkwoord | pillory(put someone in a pillory) |
aan de schandpaal nagelen werkwoord | pillory(criticize harshly) |
aan de schandpaal zetten werkwoord | pillory(put someone in a pillory) |
aan de slag preposition | at work(in the process of doing work) |
aan de slag schieten werkwoord | set about(to initiate or begin some action) |
aan de zijde van preposition | alongside(together with or at the same time) |
aan den arme bijvoeglijk naamwoord | skint(penniless, poor, impecunious, broke) |
aan diggelen slaan werkwoord | shatter [shattered, shattering, shatters](to violently break something into pieces) |
aan een steekspel deelnemen werkwoord | joust [jousted, jousting, jousts](engage in mock combat on horseback) |
aan elkaar bijwoord | cursively(In a cursive manner) |
aan hem pronoun | his(that which belongs to him) |
aan het einde van de rit preposition | at the end of the day(in summary; ultimately) |
aan het kortste eind trekken werkwoord | draw the short straw(to select the shortest straw) |
aan het licht brengen werkwoord | bring to light(expose) |