test hollandul
| Angol | Holland |
|---|---|
| soft [softer, softest] (gentle) adjective [UK: sɒft] [US: ˈsɑːft] | zachtbijvoeglijk naamwoord |
| soft [softer, softest] (lacking strength or resolve) adjective [UK: sɒft] [US: ˈsɑːft] | weekbijvoeglijk naamwoord |
| soft [softer, softest] (of a sound) adjective [UK: sɒft] [US: ˈsɑːft] | stilbijvoeglijk naamwoord |
| stand the test of time (remain useful over a long period) verb [UK: stænd ðə ˈtest əv ˈtaɪm] [US: ˈstænd ðə ˈtest əv ˈtaɪm] | de tand des tijds doorstaanwerkwoord |
| stout [stouter, stoutest] (materially strong) adjective [UK: staʊt] [US: ˈstaʊt] | robuustbijvoeglijk naamwoord |
| straight [straighter, straightest] (direct, truthful, frank) adjective [UK: streɪt] [US: ˈstreɪt] | zoals het hoortbijvoeglijk naamwoord |
| straight [straighter, straightest] (not crooked or bent) adjective [UK: streɪt] [US: ˈstreɪt] | rechtbijvoeglijk naamwoord rechtebijvoeglijk naamwoord |
| straight [straighter, straightest] (undiluted) adjective [UK: streɪt] [US: ˈstreɪt] | purebijvoeglijk naamwoord puurbijvoeglijk naamwoord |
| strict [stricter, strictest] (governed or governing by exact rules) adjective [UK: strɪkt] [US: ˈstrɪkt] | strengbijvoeglijk naamwoord striktbijvoeglijk naamwoord |
| strict [stricter, strictest] (strained; drawn close; tight) adjective [UK: strɪkt] [US: ˈstrɪkt] | strakbijvoeglijk naamwoord |
| sweet [sweeter, sweetest] (containing a sweetening ingredient) adjective [UK: swiːt] [US: ˈswiːt] | gezoetbijvoeglijk naamwoord |
| sweet [sweeter, sweetest] (having a pleasant taste) adjective [UK: swiːt] [US: ˈswiːt] | zoetbijvoeglijk naamwoord |
| sweet [sweeter, sweetest] (having a pleasing disposition) adjective [UK: swiːt] [US: ˈswiːt] | liefbijvoeglijk naamwoord schattigbijvoeglijk naamwoord vriendelijkbijvoeglijk naamwoord |
| tart [tarter, tartest] (with sharp taste, sour) adjective [UK: tɑːt] [US: ˈtɑːrt] | wrangbijvoeglijk naamwoord zuurbijvoeglijk naamwoord |
| taut [tauter, tautest] (containing only relevant parts; brief and controlled) adjective [UK: tɔːt] [US: ˈtɒt] | beknoptbijvoeglijk naamwoord kernachtigbijvoeglijk naamwoord |
| taut [tauter, tautest] (experiencing anxiety or stress) adjective [UK: tɔːt] [US: ˈtɒt] | angstigbijvoeglijk naamwoord |
| taut [tauter, tautest] (under tension) adjective [UK: tɔːt] [US: ˈtɒt] | gecrispeerdbijvoeglijk naamwoord gespannenbijvoeglijk naamwoord |
| tight [tighter, tightest] (firmly held together) adjective [UK: taɪt] [US: ˈtaɪt] | strakbijvoeglijk naamwoord |
| tight [tighter, tightest] (pushed/pulled together) adjective [UK: taɪt] [US: ˈtaɪt] | dichtbijvoeglijk naamwoord |
| uncontested (not contested or disputed) adjective [UK: ˌʌnk.ən.ˈte.stɪd] [US: ˌʌnk.ən.ˈte.stəd] | onomstredenbijvoeglijk naamwoord |
| vast [vaster, vastest] (very large or wide (literally or figuratively)) adjective [UK: vɑːst] [US: ˈvæst] | enormbijvoeglijk naamwoord |
| vetero-testamentary (of or pertaining to the Old Testament of the Bible) adjective | oudtestamentischbijvoeglijk naamwoord |
| white [whiter, whitest] (bright and colourless) adjective [UK: waɪt] [US: ˈwaɪt] | witbijvoeglijk naamwoord |
| white [whiter, whitest] (of or relating to Caucasians) adjective [UK: waɪt] [US: ˈwaɪt] | blankbijvoeglijk naamwoord |
| white [whiter, whitest] (pale or pallid) adjective [UK: waɪt] [US: ˈwaɪt] | bleekbijvoeglijk naamwoord |
| white [whiter, whitest] (relatively light or pale in colour) adjective [UK: waɪt] [US: ˈwaɪt] | lichtbijvoeglijk naamwoord |
