test hollandul
| Angol | Holland |
|---|---|
| test [tests] (academics: examination) noun [UK: ˈtest] [US: ˈtest] | examensubstantief |
| test [tests] (challenge, trial) noun [UK: ˈtest] [US: ˈtest] | proefsubstantief testsubstantief |
| test [tested, testing, tests] verb [UK: ˈtest] [US: ˈtest] | testenwerkwoord |
| test of time noun | tand des tijdssubstantief |
| test tube [test tubes] (glass tube) noun [UK: ˈtest tjuːb] [US: ˈtest ˈtuːb] | proefbuissubstantief reageerbuissubstantief |
| testament [testaments] (document containing a person's will) noun [UK: ˈte.stə.mənt] [US: ˈte.stə.mənt] | laatste wilsbeschikkingsubstantief testamentsubstantief |
| testamentary (of or pertaining to a will or testament) adjective [UK: ˌte.stə.ˈmen.tri] [US: ˌte.stə.ˈmen.tə.ri] | testamentairbijvoeglijk naamwoord |
| testator [testators] (One who makes or has made a legally valid will) noun [UK: te.ˈsteɪ.tə(r)] [US: te.ˈsteɪ.tər] | erflatersubstantief |
| testicle [testicles] (male sex gland) noun [UK: ˈtest.ɪk.l̩] [US: ˈtest.ɪk.l̩] | hodesubstantief teelbalsubstantief testikelsubstantief |
| testify [testified, testifying, testifies] (to make a declaration, or give evidence, under oath) verb [UK: ˈtest.ɪ.faɪ] [US: ˈtest.ə.ˌfaɪ] | getuigenwerkwoord |
| testimony [testimonies] (statement in court) noun [UK: ˈtest.ɪ.mə.ni] [US: ˈtest.əˌmo.ʊ.ni] | getuigenissubstantief |
| testosterone [testosterones] (steroid hormone) noun [UK: te.ˈstɒ.stə.rəʊn] [US: ˌte.ˈstɑː.stəˌroʊn] | testosteronsubstantief |
| abrupt [abrupter, abruptest] (botany: truncated) adjective [UK: ə.ˈbrʌpt] [US: ə.ˈbrʌpt] | afgeknotbijvoeglijk naamwoord |
| abrupt [abrupter, abruptest] (curt in manner) adjective [UK: ə.ˈbrʌpt] [US: ə.ˈbrʌpt] | kortafbijvoeglijk naamwoord |
| abrupt [abrupter, abruptest] (extremely steep) adjective [UK: ə.ˈbrʌpt] [US: ə.ˈbrʌpt] | steilbijvoeglijk naamwoord |
| abrupt [abrupter, abruptest] (having sudden transitions from one state to next) adjective [UK: ə.ˈbrʌpt] [US: ə.ˈbrʌpt] | hortendbijvoeglijk naamwoord onsamenhangendbijvoeglijk naamwoord |
| abrupt [abrupter, abruptest] (without notice) adjective [UK: ə.ˈbrʌpt] [US: ə.ˈbrʌpt] | abruptbijvoeglijk naamwoord bruuskbijvoeglijk naamwoord plotsbijvoeglijk naamwoord |
| acute [acuter, acutest] ((orthography) after a letter of the alphabet: having an acute accent) adjective [UK: ə.ˈkjuːt] [US: ə.ˈkjuːt] | met accent aigubijvoeglijk naamwoord |
| acute [acuter, acutest] (brief, quick, short) adjective [UK: ə.ˈkjuːt] [US: ə.ˈkjuːt] | kortbijvoeglijk naamwoord |
| acute [acuter, acutest] (intense, sensitive, sharp, see also: intense; sensitive; sharp) adjective [UK: ə.ˈkjuːt] [US: ə.ˈkjuːt] | gevoeligbijvoeglijk naamwoord scherpbijvoeglijk naamwoord |
| acute [acuter, acutest] (urgent, see also: urgent) adjective [UK: ə.ˈkjuːt] [US: ə.ˈkjuːt] | acuutbijvoeglijk naamwoord dringendbijvoeglijk naamwoord |
| apt [apter, aptest] (fit or fitted; suited; suitable; appropriate) adjective [UK: æpt] [US: ˈæpt] | gepastbijvoeglijk naamwoord geschiktbijvoeglijk naamwoord passendbijvoeglijk naamwoord toepasselijkbijvoeglijk naamwoord |
| apt [apter, aptest] (having an habitual tendency; habitually liable or likely; disposed towards) adjective [UK: æpt] [US: ˈæpt] | geneigdbijvoeglijk naamwoord |
| apt [apter, aptest] (ready; especially fitted or qualified (to do something); quick to learn; prompt; expert) adjective [UK: æpt] [US: ˈæpt] | fitbijvoeglijk naamwoord pienterbijvoeglijk naamwoord slimbijvoeglijk naamwoord |
| at the latest (not later than) preposition [UK: ət ðə ˈleɪ.tɪst] [US: ət ðə ˈleɪ.təst] | uiterlijkpreposition |
