Nederlands-Engels woordenboek »

la betekenis in Engels

NederlandsEngels
laat bijwoord

late(past a designated time)
adverb
[UK: leɪt] [US: ˈleɪt]

laat hij die zelf nooit zondigt phrase

let him who is without sin cast the first stone(only those who are faultless have the right to pass judgment on others)
phrase

laat maar werkwoord

never mind(it is not important)
verb
[UK: ˈne.və(r) maɪnd] [US: ˈne.vər ˈmaɪnd]

laat maar interjection

screw it(simple machine)
interjection

laat maar doen bijvoeglijk naamwoord

hands off(not interfering with others' decisions and actions)
adjective

laat me met rust phrase

leave me alone(stop talking to me)
phrase

laat staan voegwoord

let alone(to say nothing of)
conjunction
[UK: let ə.ˈləʊn] [US: ˈlet əˈloʊn]

laatdunkend bijvoeglijk naamwoord

cavalier(high-spirited)
adjective
[UK: ˌkæ.və.ˈlɪə(r)] [US: ˌkæ.və.ˈlɪr]

disdainful(showing contempt or scorn)
adjective
[UK: dɪs.ˈdeɪn.fəl] [US: ˌdɪˈs.deɪn.fəl]

Laatlatijn eigennam
{n}

Late Latin(form of the Latin language)
proper noun
[UK: leɪt ˈlæ.tɪn] [US: ˈleɪt ˈlæ.tən]

laatprijs substantief
{m}

asking price(list or sticker price of an item)
noun
[UK: ˈɑːsk.ɪŋ praɪs] [US: ˈæsk.ɪŋ ˈpraɪs]

laatst bijvoeglijk naamwoord

last(final)
adjective
[UK: lɑːst] [US: ˈlæst]

latest(most recent)
adjective
[UK: ˈleɪ.tɪst] [US: ˈleɪ.təst]

ultimateadjective
[UK: ˈʌl.tɪ.mət] [US: ˈʌl.tə.mət]

laatst bijwoord

recently(in the recent past)
adverb
[UK: ˈriːs.n̩t.li] [US: ˈriːs.n̩t.li]

laatst maar niet het minst bijwoord

last but not least(An expression to start the last item of a list)
adverb
[UK: lɑːst bʌt nɒt liːst] [US: ˈlæst ˈbət ˈnɑːt ˈliːst]

laatst verschenen bijvoeglijk naamwoord

latest(most recent)
adjective
[UK: ˈleɪ.tɪst] [US: ˈleɪ.təst]

laatste bijvoeglijk naamwoord

final(last; ultimate)
adjective
[UK: ˈfaɪn.l̩] [US: ˈfaɪn.l̩]

latter(near (or nearer) to the end)
adjective
[UK: ˈlæ.tə(r)] [US: ˈlæ.tər]

laatste oordeel eigennam
{n}

Last Judgment(judgment day)
proper noun

laatste rechte lijn substantief
{f}

home stretch(final part of a distance or effort)
noun
[UK: həʊm stretʃ] [US: hoʊm ˈstretʃ]

laatste wilsbeschikking substantief
{f}

testament [testaments](document containing a person's will)
noun
[UK: ˈte.stə.mənt] [US: ˈte.stə.mənt]

laatstgenoemd bijvoeglijk naamwoord

latter(relating to or being the second of two items)
adjective
[UK: ˈlæ.tə(r)] [US: ˈlæ.tər]

laattijdig bijvoeglijk naamwoord

belated(later in relation to the proper time)
adjective
[UK: bɪ.ˈleɪ.tɪd] [US: bə.ˈleɪ.təd]

lab substantief
{n}

laboratory [laboratories](room, building or institution equipped for scientific research)
noun
[UK: lə.ˈbɒ.rət.r̩i] [US: ˈlæ.brə.ˌtɔː.ri]

labda substantief
{m} {f}

lambda(name of the Greek letter)
noun
[UK: ˈlæm.də] [US: ˈlæm.də]

label substantief
{n}

label [labels](small ticket or sign giving information)
noun
[UK: ˈleɪb.l̩] [US: ˈleɪb.l̩]

record label(record company)
noun

labellum substantief

labellum [labella]noun
[UK: lˈeɪbələm] [US: lˈeɪbələm]

labeur substantief
{n}

graft [grafts](hard work)
noun
[UK: ɡrɑːft] [US: ˈɡræft]

labeuren werkwoord

toil [toiled, toiling, toils](to labour, to work)
verb
[UK: tɔɪl] [US: ˌtɔɪl]

labiaal bijvoeglijk naamwoord

labial(pertaining to the lips)
adjective
[UK: ˈleɪ.bɪəl] [US: ˈleɪ.bɪəl]

labiaal substantief
{f} {m}

labial [labials](consonant articulated by the lips)
noun
[UK: ˈleɪ.bɪəl] [US: ˈleɪ.bɪəl]

labializeren werkwoord

labialize [labialized, labializing, labializes](make a sound labial)
verb
[UK: lˈeɪbɪəlˌaɪz] [US: lˈeɪbɪəlˌaɪz]

labiliteit substantief

disequilibrium [disequilibriums](the loss of equilibrium or stability)
noun
[UK: ˌdɪ.siː.kwɪ.ˈlɪ.brɪəm] [US: ˌdɪ.ˌsi.kwə.ˈlɪ.briəm]

labo substantief
{n}

laboratory [laboratories](room, building or institution equipped for scientific research)
noun
[UK: lə.ˈbɒ.rət.r̩i] [US: ˈlæ.brə.ˌtɔː.ri]

laboratorium substantief
{n}

laboratory [laboratories](room, building or institution equipped for scientific research)
noun
[UK: lə.ˈbɒ.rət.r̩i] [US: ˈlæ.brə.ˌtɔː.ri]

laborieus bijvoeglijk naamwoord

laborious(requiring much physical effort)
adjective
[UK: lə.ˈbɔː.rɪəs] [US: lə.ˈbɔː.riəs]

labrador substantief
{m}

Labrador retriever(breed of dog)
noun

Labradoreend substantief

Labrador duck(Camptorhynchus labradorius)
noun

123

Zoek geschiedenis