Engels-Nederlands woordenboek »

toil betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
toil (labor, work)
noun
[UK: tɔɪl]
[US: ˌtɔɪl]

gezwoegsubstantief
{n}

toil [toiled, toiling, toils] (to labour, to work)
verb
[UK: tɔɪl]
[US: ˌtɔɪl]

labeurenwerkwoord

werkenwerkwoord

zwoegenwerkwoord

toilet [toilets] (dressing room)
noun
[UK: ˈtɔɪ.lɪt]
[US: ˌtɔɪ.lət]

kleedkamersubstantief
{f}

toilet [toilets] (fixture used for urination and defecation, see also: flush toilet; squat toilet; chemical toilet; urinal; latrine)
noun
[UK: ˈtɔɪ.lɪt]
[US: ˌtɔɪ.lət]

toiletpotsubstantief
{m}

wc-potsubstantief
{m}

toilet [toilets] (personal grooming)
noun
[UK: ˈtɔɪ.lɪt]
[US: ˌtɔɪ.lət]

toiletsubstantief

toilet [toilets] (room used for urination and defecation, see also: bathroom; men's room; ladies' room; outhouse; portable toilet; latrine; shitter)
noun
[UK: ˈtɔɪ.lɪt]
[US: ˌtɔɪ.lət]

wcsubstantief
{m}

toilet [toilets] noun
[UK: ˈtɔɪ.lɪt]
[US: ˌtɔɪ.lət]

huisjesubstantief
{n}

kleinste kamertjesubstantief
{n}

toilet brush (brush to clean toilet bowl)
noun
[UK: ˈtɔɪ.lɪt brʌʃ]
[US: ˌtɔɪ.lət ˈbrəʃ]

toiletborstelsubstantief
{m}

toilet humour (a scatological or vulgar phrase intended to be amusing)
noun

onderbroekenlolsubstantief
{m}

poep-en-pieshumorsubstantief
{m}

toilet paper [toilet papers] (paper to clean oneself after defecation or urination)
noun
[UK: ˈtɔɪ.lɪt ˈpeɪ.pə(r)]
[US: ˌtɔɪ.lət ˈpeɪ.pər]

toiletpapiersubstantief
{n}

wc-papiersubstantief
{n}

wc-rolsubstantief
{m}

toilet roll (roll of toilet paper)
noun
[UK: ˈtɔɪ.lɪt rəʊl]
[US: ˌtɔɪ.lət roʊl]

toiletrolsubstantief
{m} {f}

wc-rolsubstantief
{m} {f}

toilet seat (seat of a toilet)
noun

brilsubstantief
{m}

toiletbrilsubstantief
{m}

wc-brilsubstantief
{m}

toilet training [toilettes] (process of training a child)
noun
[UK: ˈtɔɪ.lɪt ˈtreɪn.ɪŋ]
[US: ˌtɔɪ.lət ˈtreɪn.ɪŋ]

zindelijkheidstrainingsubstantief

eau de toilette (lightly scented perfume)
noun

eau de toilettesubstantief
{m} {f}

flush toilet (toilet that uses water to remove waste)
noun
[UK: flʌʃ ˈtɔɪ.lɪt]
[US: ˈfləʃ ˌtɔɪ.lət]

toiletsubstantief
{m}

toiletpotsubstantief
{m}

wcsubstantief
{m}

wc-potsubstantief
{m}

I want to go to the toilet phrase

ik moet naar de wcphrase

ik moet naar het toiletphrase

where is the toilet phrase

waar is de wc?phrase

waar is het toilet?phrase