late betekenis in Nederlands
| Engels | Nederlands |
|---|---|
| late [later, latest] (euphemism for "dead") adjective [UK: leɪt] [US: ˈleɪt] | wijlenbijvoeglijk naamwoord |
| late [later, latest] (near the end of a period of time) adjective [UK: leɪt] [US: ˈleɪt] | laatbijvoeglijk naamwoord latebijvoeglijk naamwoord |
| late [later, latest] (not having had an expected menstrual period) adjective [UK: leɪt] [US: ˈleɪt] | overtijdbijvoeglijk naamwoord |
| late (past a designated time) adverb [UK: leɪt] [US: ˈleɪt] | laatbijwoord |
| Late Antiquity (the period between classical antiquity and the Middle Ages) proper noun | late oudheideigennam |
| Late Latin (form of the Latin language) proper noun [UK: leɪt ˈlæ.tɪn] [US: ˈleɪt ˈlæ.tən] | Laatlatijneigennam |
| Late Middle Ages (Translations) proper noun | Late middeleeuweneigennam |
| latency [latencies] (delay) noun [UK: ˈleɪtnt] [US: ˈleɪ.tən.si] | vertragingsubstantief wachttijdsubstantief |
| latent (existing or present but concealed or inactive) adjective [UK: ˈleɪtnt] [US: ˈleɪ.tənt] | latentbijvoeglijk naamwoord |
| later (more late) adverb [UK: ˈleɪ.tə(r)] [US: ˈleɪ.tər] | laterbijwoord |
| later (see you later) interjection [UK: ˈleɪ.tə(r)] [US: ˈleɪ.tər] | laterinterjection |
| later on adverb [UK: ˈleɪ.tə(r) ɒn] [US: ˈleɪ.tər ɑːn] | laterbijwoord |
| lateral sclerosis (disease) noun | laterale sclerosesubstantief |
| latest (most recent) adjective [UK: ˈleɪ.tɪst] [US: ˈleɪ.təst] | laatstbijvoeglijk naamwoord laatst verschenenbijvoeglijk naamwoord nieuwstbijvoeglijk naamwoord recentstbijvoeglijk naamwoord |
| latex [latices] (milky sap) noun [UK: ˈleɪ.teks] [US: ˈleɪ.ˌteks] | latexsubstantief |
| absquatulate (to leave quickly or in a hurry; to take oneself off; to decamp; to depart) verb [UK: əbskwˈɒtʃʊlˌeɪt] [US: əbskwˈɑːtʃʊlˌeɪt] | 'm smerenwerkwoord er vanonder muizenwerkwoord er vanonder trekkenwerkwoord wegwezenwerkwoord zijn biezen pakkenwerkwoord |
| accumulate [accumulated, accumulating, accumulates] (to grow in number) verb [UK: ə.ˈkjuː.mjə.leɪt] [US: ə.ˈkjuː.mjə.ˌlet] | zich opstapelenwerkwoord |
| accumulate [accumulated, accumulating, accumulates] (to pile up) verb [UK: ə.ˈkjuː.mjə.leɪt] [US: ə.ˈkjuː.mjə.ˌlet] | accumulerenwerkwoord opstapelenwerkwoord vermeerderenwerkwoord |
| amyotrophic lateral sclerosis (disease) noun | amyotrofische laterale sclerosesubstantief |
| annihilate [annihilated, annihilating, annihilates] (to reduce to nothing, to destroy, to eradicate) verb [UK: ə.ˈnaɪə.leɪt] [US: ə.ˈnaɪə.ˌlet] | vernietigenwerkwoord |
| appellate court (court having jurisdiction to hear appeals) noun | gerechtshofsubstantief hof van beroepsubstantief hof van justitiesubstantief |
| articulate (able to bend or hinge at certain points or intervals) adjective [UK: ɑː.ˈtɪ.kjʊ.lət] [US: arˈtɪ.kjə.ˌlet] | geledebijvoeglijk naamwoord geleedbijvoeglijk naamwoord geärticuleerdbijvoeglijk naamwoord |
| articulate (clear, effective) adjective [UK: ɑː.ˈtɪ.kjʊ.lət] [US: arˈtɪ.kjə.ˌlet] | duidelijkbijvoeglijk naamwoord efficiëntbijvoeglijk naamwoord klaarbijvoeglijk naamwoord |
