Engels | Nederlands |
---|---|
latter (close (or closer) to the present time) adjective [UK: ˈlæ.tə(r)] [US: ˈlæ.tər] | dichtsbijzijndebijvoeglijk naamwoord jongstledenbijvoeglijk naamwoord |
latter (near (or nearer) to the end) adjective [UK: ˈlæ.tə(r)] [US: ˈlæ.tər] | laatstebijvoeglijk naamwoord |
latter (relating to or being the second of two items) adjective [UK: ˈlæ.tə(r)] [US: ˈlæ.tər] | laatstgenoemdbijvoeglijk naamwoord |
lattermath (literally) noun [UK: lˈatəmˌaθ] [US: lˈæɾɚmˌæθ] | etgroensubstantief nagrassubstantief |
at latter Lammas (never) preposition [UK: ət ˈlæ.tə(r) ˈlæ.məs] [US: ət ˈlæ.tər ˈlæ.məs] | met sint-juttemispreposition |
Church of Jesus Christ of Latter-day Saints (major denomination of the Latter Day Saint movement) proper noun | Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dageneigennam |
flatter [flattered, flattering, flatters] (to compliment someone) verb [UK: ˈflæ.tə(r)] [US: ˈflæ.tər] | complimenterenwerkwoord |
flat [flatter, flattest] (having no variations in altitude) adjective [UK: flæt] [US: ˈflæt] | platbijvoeglijk naamwoord vlakbijvoeglijk naamwoord |
flat [flatter, flattest] (of a tyre: deflated) adjective [UK: flæt] [US: ˈflæt] | lekbijvoeglijk naamwoord |
flat [flatter, flattest] (with its carbon dioxide having come out of solution) adjective [UK: flæt] [US: ˈflæt] | verschaaldbijvoeglijk naamwoord |
flatterer [flatterers] (one who flatters) noun [UK: ˈflæ.tə.rə(r)] [US: ˈflæ.tə.rər] | vleiersubstantief vleistersubstantief |
flattery [flatteries] (excessive praise) noun [UK: ˈflæ.tə.ri] [US: ˈflæ.tə.ri] | vleierijsubstantief |