Nederlands-Engels woordenboek »

aan betekenis in Engels

NederlandsEngels
aangeboren bijvoeglijk naamwoord

native(belonging to one by birth)
adjective
[UK: ˈneɪ.tɪv] [US: ˈneɪ.tɪv]

aangeboren afwijking substantief
{f}

birth defect [birth defects](any of several medical disorders that are present at birth)
noun
[UK: bɜːθ dɪ.ˈfekt] [US: ˈbɝːθ ˈdiː.fekt]

aangekleed werkwoord

dressed(having clothes on)
verb
[UK: drest] [US: ˈdrest]

aangeleerd bijvoeglijk naamwoord

learned(acquired by learning)
adjective
[UK: lɜːnd] [US: ˈlɝːnd]

aangeleerde hulpeloosheid substantief
{f}

learned helplessnessnoun

aangenaam bijvoeglijk naamwoord

friendly [friendlier, friendliest](characteristic of friendliness)
adjective
[UK: ˈfrend.li] [US: ˈfrend.li]

nice [nicer, nicest](pleasant)
adjective
[UK: naɪs] [US: ˈnaɪs]

pleasant [pleasanter, pleasantest](giving pleasure; pleasing in manner)
adjective
[UK: ˈpleznt] [US: ˈple.zənt]

prepossessing(tending to invite favour; attractive)
adjective
[UK: ˌpriː.pə.ˈzes.ɪŋ] [US: ˌpriː.pə.ˈzes.ɪŋ]

aangenaam phrase

pleased to meet you(polite formula used when being introduced to somebody)
phrase
[UK: pliːzd tuː miːt juː] [US: ˈpliːzd ˈtuː ˈmiːt ˈjuː]

aangenaam met u kennis te maken phrase

pleased to meet you(polite formula used when being introduced to somebody)
phrase
[UK: pliːzd tuː miːt juː] [US: ˈpliːzd ˈtuː ˈmiːt ˈjuː]

aangenaam om met u kennis te maken phrase

pleased to meet you(polite formula used when being introduced to somebody)
phrase
[UK: pliːzd tuː miːt juː] [US: ˈpliːzd ˈtuː ˈmiːt ˈjuː]

aangenaamheid substantief

amenity [amenities](pleasantness)
noun
[UK: ə.ˈmiː.nə.ti] [US: ə.ˈme.nə.ti]

aangename kennismaking phrase

pleased to meet you(polite formula used when being introduced to somebody)
phrase
[UK: pliːzd tuː miːt juː] [US: ˈpliːzd ˈtuː ˈmiːt ˈjuː]

aangepast bijvoeglijk naamwoord

custom(custom-made)
adjective
[UK: ˈkʌ.stəm] [US: ˈkʌ.stəm]

custom-madeadjective
[UK: ˌkʌ.stəm ˈmeɪd] [US: ˌkʌ.stəm ˈmeɪd]

fit [fitter, fittest](adapted to a purpose or environment)
adjective
[UK: fɪt] [US: ˈfɪt]

aangeplakte vraag substantief
{f}

tag question(question inviting agreement)
noun

aangeschoten bijvoeglijk naamwoord

tipsy [tipsier, tipsiest](slightly drunk)
adjective
[UK: ˈtɪp.si] [US: ˈtɪp.si]

aangeslagen bijvoeglijk naamwoord

beleaguered(beset by trouble or difficulty)
adjective
[UK: bɪ.ˈliː.ɡəd] [US: bə.ˈliː.ɡərd]

excited(being in a state of higher energy)
adjective
[UK: ɪk.ˈsaɪ.tɪd] [US: ɪk.ˈsaɪ.təd]

aangesloten bijvoeglijk naamwoord

onlineadjective
[UK: ˈɒn.ˌlaɪn] [US: ˈɒn.ˌlaɪn]

aangestoken bijvoeglijk naamwoord

abroach(tapped)
adjective

aangetrouwd familielid substantief

in-law(relative by marriage)
noun
[UK: ɪn lɔː] [US: ɪn ˈlɑː]

aangetrouwde neef substantief
{m}

cousin-in-law(husband of one's cousin)
noun

aangetrouwde nicht substantief
{f}

cousin-in-law(wife of one's cousin)
noun

aangeven werkwoord

declare [declared, declaring, declares](To make outstanding debts, e.g. taxes, payable.)
verb
[UK: dɪ.ˈkleə(r)] [US: dɪ.ˈkler]

denote [denoted, denoting, denotes](to indicate, mark)
verb
[UK: dɪ.ˈnəʊt] [US: dɪˈnoʊt]

indicate [indicated, indicating, indicates](to show or manifest by symptoms)
verb
[UK: ˈɪn.dɪk.eɪt] [US: ˈɪn.dəˌket]

point out(tell, remind, indicate to someone)
verb
[UK: pɔɪnt ˈaʊt] [US: ˈpɔɪnt ˈaʊt]

aangever substantief

betrayer(someone who betrays)
noun
[UK: bɪ.ˈtreɪə(r)] [US: bɪ.ˈtreɪər]

aangevochten bijvoeglijk naamwoord

contentious(marked by controversy)
adjective
[UK: kən.ˈten.ʃəs] [US: kən.ˈten.ʃəs]

aangewend bijvoeglijk naamwoord

applied(concerned with practical problems, rather that theoretical abstractions)
adjective
[UK: ə.ˈplaɪd] [US: ə.ˈplaɪd]

aangewezen bijvoeglijk naamwoord

appropriate(obsolete: set apart for a particular use or person)
adjective
[UK: ə.ˈprəʊ.priət] [US: əˈpro.ʊ.priət]

aangezicht substantief
{n}

face [faces](anatomy: front part of head)
noun
[UK: feɪs] [US: ˈfeɪs]

aangezien voegwoord

as(considering that, because)
conjunction
[UK: əz] [US: ˈæz]

because(by or for the cause that; on this account that; for the reason that)
conjunction
[UK: bɪˈkɒz] [US: bɪˈkɒz]

since(because)
conjunction
[UK: sɪns] [US: ˈsɪns]

whereas(it being the case that…)
conjunction
[UK: weər.ˈæz] [US: hwer.ˈæz]

aangooi substantief
{f}

shy(act of throwing)
noun
[UK: ʃaɪ] [US: ˈʃaɪ]

3456

Zoek geschiedenis