Engels | Nederlands |
---|---|
appropriate (obsolete: set apart for a particular use or person) adjective [UK: ə.ˈprəʊ.priət] [US: əˈpro.ʊ.priət] | aangewezenbijvoeglijk naamwoord |
appropriate (peculiar, suitable, fit, proper) adjective [UK: ə.ˈprəʊ.priət] [US: əˈpro.ʊ.priət] | geschiktbijvoeglijk naamwoord passendbijvoeglijk naamwoord toepasselijkbijvoeglijk naamwoord |
appropriate (suitable to social situation) adjective [UK: ə.ˈprəʊ.priət] [US: əˈpro.ʊ.priət] | gepastbijvoeglijk naamwoord |
appropriate [appropriated, appropriating, appropriates] (to make suitable) verb [UK: ə.ˈprəʊ.priət] [US: əˈpro.ʊ.priət] | aanpassenwerkwoord |
appropriate [appropriated, appropriating, appropriates] (to set apart for) verb [UK: ə.ˈprəʊ.priət] [US: əˈpro.ʊ.priət] | toewijzenwerkwoord |
appropriate [appropriated, appropriating, appropriates] (to take to oneself in exclusion of others) verb [UK: ə.ˈprəʊ.priət] [US: əˈpro.ʊ.priət] | zich toeëigenenwerkwoord |
inappropriate (not appropriate or suitable) adjective [UK: ˌɪ.nə.ˈprəʊ.prɪət] [US: ˌɪ.nəˈpro.ʊ.prɪət] | ongepastbijvoeglijk naamwoord |