Engels-Nederlands woordenboek »

face betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
face [faces] (anatomy: front part of head)
noun
[UK: feɪs]
[US: ˈfeɪs]

aangezichtsubstantief
{n}

gelaatsubstantief
{n}

gezichtsubstantief
{n}

face [faced, facing, faces] (deal with, confront)
verb
[UK: feɪs]
[US: ˈfeɪs]

de confrontatie aangaan metwerkwoord

mee afrekenenwerkwoord

onder ogen zienwerkwoord

tegemoet gaanwerkwoord

face [faces] (facial expression)
noun
[UK: feɪs]
[US: ˈfeɪs]

gelaatsuitdrukkingsubstantief
{f}

face [faces] (geometry: bounding surface of a polyhedron)
noun
[UK: feɪs]
[US: ˈfeɪs]

zijde [zijden]substantief

face [faced, facing, faces] (have its front closest to)
verb
[UK: feɪs]
[US: ˈfeɪs]

naar ...werkwoord

staanwerkwoord

face [faced, facing, faces] (position oneself towards)
verb
[UK: feɪs]
[US: ˈfeɪs]

zich richtenwerkwoord

zich richten naarwerkwoord

face [faces] (slang: the mouth)
noun
[UK: feɪs]
[US: ˈfeɪs]

bakkessubstantief
{m}

face to face (in person)
adverb
[UK: feɪs tuː feɪs]
[US: ˈfeɪs ˈtuː ˈfeɪs]

oog in oogbijwoord

face value [face values] (the stated value or amount)
noun
[UK: ˈfeɪs.ˌvæ.ljuː]
[US: ˈfeɪs.ˌvæ.ljuː]

naamwaardesubstantief
{f}

nominale waardesubstantief
{f}

Facebook (social-networking website)
proper noun
[UK: ˈfeɪsˌbʊk]
[US: ˈfeɪsˌbʊk]

Facebookeigennam

Facebook (use the social-networking site Facebook)
verb
[UK: ˈfeɪsˌbʊk]
[US: ˈfeɪsˌbʊk]

facebookenwerkwoord

facemask (covering used to protect the face used for diving)
noun

gezichtsmaskersubstantief
{n}

facemask (mask made of common textiles worn over the mouth and nose)
noun

mondkapsubstantief
{f}

mondkapjesubstantief
{n}

mondmaskersubstantief
{n}

facepalm (bring the palm of the hand to the face)
verb

het gezicht in de handen verbergenwerkwoord

zich voor de kop slaanwerkwoord

facet [facets] (flat surface cut into a gem)
noun
[UK: ˈfæ.sɪt]
[US: ˈfæ.sət]

facetsubstantief
{n}

facet [facets] (one of a series of things)
noun
[UK: ˈfæ.sɪt]
[US: ˈfæ.sət]

fasesubstantief
{f}

facetious (flippant)
adjective
[UK: fə.ˈsiː.ʃəs]
[US: fə.ˈsiː.ʃəs]

spottendbijvoeglijk naamwoord

spotterigbijvoeglijk naamwoord

facetious (pleasantly humorous, jocular)
adjective
[UK: fə.ˈsiː.ʃəs]
[US: fə.ˈsiː.ʃəs]

grappigbijvoeglijk naamwoord

about-face [about-faces] (military: abrupt turn to face the opposite direction)
noun
[UK: ə.ˌbaʊt ˈfeɪs]
[US: ə.ˌbaʊt ˈfeɪs]

rechtsomkeertsubstantief

about-face [about-faces] (reversal of direction or attitude)
noun
[UK: ə.ˌbaʊt ˈfeɪs]
[US: ə.ˌbaʊt ˈfeɪs]

koerswijzigingsubstantief
{m}

ommezwaaisubstantief
{m}

about-face (to change opinion or attitude)
verb
[UK: ə.ˌbaʊt ˈfeɪs]
[US: ə.ˌbaʊt ˈfeɪs]

een totale ommekeer uitvoerenwerkwoord

het roer omgooienwerkwoord

zijn standpunt totaal wijzigenwerkwoord

about-face (to turn 180 degrees)
verb
[UK: ə.ˌbaʊt ˈfeɪs]
[US: ə.ˌbaʊt ˈfeɪs]

rechtsomkeert makenwerkwoord

baby face (face resembling that of a baby)
noun
[UK: ˈbeɪ.bi feɪs]
[US: ˈbeɪ.bi ˈfeɪs]

babyfacesubstantief
{m} {n}

black-faced bunting (Emberiza spodocephala)
noun

maskergorssubstantief
{f}

butterface (attractive person with unattractive face)
noun

plorksubstantief

12