Engels-Nederlands woordenboek »

fit betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
fit [fitter, fittest] (adapted to a purpose or environment)
adjective
[UK: fɪt]
[US: ˈfɪt]

aangepastbijvoeglijk naamwoord

fit [fits] (degree to which something fits)
noun
[UK: fɪt]
[US: ˈfɪt]

pasvormsubstantief
{m}

fit [fitter, fittest] (in good shape)
adjective
[UK: fɪt]
[US: ˈfɪt]

fitbijvoeglijk naamwoord

fit [fitter, fittest] (suitable, proper)
adjective
[UK: fɪt]
[US: ˈfɪt]

passendbijvoeglijk naamwoord

fit [fitted, fitting, fits] (to have right size and cut, as of clothing)
verb
[UK: fɪt]
[US: ˈfɪt]

passenwerkwoord

fit [fitted, fitting, fits] (to tailor)
verb
[UK: fɪt]
[US: ˈfɪt]

aanpassenwerkwoord

fit as a fiddle (perfectly fit)
adjective
[UK: fɪt əz ə ˈfɪd.l̩]
[US: ˈfɪt ˈæz ə ˈfɪd.l̩]

fit als een hoentjebijvoeglijk naamwoord

kiplekkerbijvoeglijk naamwoord

fitful (characterized by sudden bursts of activity with periods of inactivity in between, see also: intermittent; irregular)
adjective
[UK: ˈfɪt.fəl]
[US: ˈfɪt.fəl]

grilligbijvoeglijk naamwoord

onregelmatigbijvoeglijk naamwoord

fitted sheet (sheet with elastic edges)
noun

hoeslakensubstantief

fitting [fittings] (tube connector)
noun
[UK: ˈfɪt.ɪŋ]
[US: ˈfɪt.ɪŋ]

koppelingsubstantief
{f}

befit [befitted, befitting, befits] (be fit for)
verb
[UK: bɪ.ˈfɪt]
[US: bə.ˈfɪt]

behorenwerkwoord

benefit [benefits] (advantage, help or aid)
noun
[UK: ˈbe.nɪ.fɪt]
[US: ˈbe.nə.ˌfɪt]

idiomatic expression: ten voordele vansubstantief
{n}

nutsubstantief
{n}

voordeelsubstantief
{n}

benefit [benefits] (payment, subsidy)
noun
[UK: ˈbe.nɪ.fɪt]
[US: ˈbe.nə.ˌfɪt]

subsidiesubstantief
{f}

uitkeringsubstantief

benefit [benefits] (performance given to raise funds)
noun
[UK: ˈbe.nɪ.fɪt]
[US: ˈbe.nə.ˌfɪt]

benefietsubstantief
{m}

benefietconcertsubstantief
{n}

benefit of the doubt (a favorable judgement given in the absence of full evidence)
noun

voordeel van de twijfelsubstantief
{n}

child benefit (payment for each child)
noun

kinderbijslagsubstantief
{m}

kindergeldsubstantief
{n}

cost-benefit analysis (methodology to appraise the case for a project)
noun

kosten-batenanalysesubstantief
{f}

Eid al-Fitr (religious celebration)
proper noun

Kleine Feesteigennam

Suikerfeesteigennam

graffiti (drawings on a surface)
noun
[UK: ɡrə.ˈfiː.tiː]
[US: ɡrə.ˈfiː.ti]

graffitisubstantief

if the shoe fits, wear it (idiomatic)
phrase

trekke hem aanphrase

wie de schoen pastphrase

misfit [misfits] (a badly adjusted person)
noun
[UK: ˈmɪ.sfɪt]
[US: ˈmɪs.ˌfɪt]

onaangepastesubstantief
{m} {f}

nonprofit [nonprofits] (non-profit organization, see also: NPO)
noun
[UK: nanˈprɑː.fət]
[US: nanˈprɑː.fət]

non-profitinstellingsubstantief
{f}

non-profitorganisatiesubstantief
{f}

vereniging zonder winstoogmerksubstantief
{f}

nonprofit (not seeking to produce a profit)
adjective
[UK: nanˈprɑː.fət]
[US: nanˈprɑː.fət]

zonder winstoogmerkbijvoeglijk naamwoord

outfit [outfits] (cohesive group of people; a unit)
noun
[UK: ˈaʊt.fɪt]
[US: ˈaʊt.ˌfɪt]

eenheidsubstantief
{f}

outfit [outfits] (gear consisting of a set of articles or tools for a specified purpose)
noun
[UK: ˈaʊt.fɪt]
[US: ˈaʊt.ˌfɪt]

setsubstantief
{m}

outfit [outfits] (set of clothing)
noun
[UK: ˈaʊt.fɪt]
[US: ˈaʊt.ˌfɪt]

outfitsubstantief
{m}

outfit [outfits] (sports team)
noun
[UK: ˈaʊt.fɪt]
[US: ˈaʊt.ˌfɪt]

teamsubstantief
{n}

profit [profits] (benefit)
noun
[UK: ˈprɒ.fɪt]
[US: ˈprɑː.fət]

profijtsubstantief
{n}

winstsubstantief
{f}

12