Holland-Angol szótár »

twee- angolul

HollandAngol
tweespan substantief
{n}

pair [pairs](couple of working animals attached to work together)
noun
[UK: peə(r)] [US: ˈper]

tweesprong substantief

bifurcation [bifurcations](any place where one divides into two)
noun
[UK: ˌbaɪ.fəˈk.eɪʃ.n̩] [US: ˌbɪ.fərˈk.eɪʃ.n̩]

Tweestromenland eigennam
{n}

Mesopotamia(region between Euphrates and Tigris)
proper noun
[UK: ˌme.sə.pə.ˈteɪ.miə] [US: ˌme.sə.pə.ˈteɪ.miə]

tweesyllabisch bijvoeglijk naamwoord

disyllabic(comprising two syllables)
adjective
[UK: ˌdɪ.sɪ.ˈlæ.bɪk] [US: ˌdɪ.sɪ.ˈlæ.bɪk]

tweetal substantief
{n}

couple [couples](two of the same kind considered together)
noun
[UK: ˈkʌp.l̩] [US: ˈkʌp.l̩]

pair [pairs](two similar or identical things)
noun
[UK: peə(r)] [US: ˈper]

tweetalig bijvoeglijk naamwoord

bilingual(speaking two languages)
adjective
[UK: baɪ.ˈlɪŋ.ɡwəl] [US: baɪ.ˈlɪŋ.ɡwəl]

tweetalige substantief

bilingual(a person who is bilingual)
noun
[UK: baɪ.ˈlɪŋ.ɡwəl] [US: baɪ.ˈlɪŋ.ɡwəl]

tweetaligheid substantief
{f}

bilingualism(condition of being bilingual)
noun
[UK: baɪ.ˈlɪŋ.ɡwə.ˌlɪ.zəm] [US: baɪ.ˈlɪŋ.ɡwə.ˌlɪ.zəm]

tweetallig bijvoeglijk naamwoord

binary(using binary number system)
adjective
[UK: ˈbaɪ.nə.ri] [US: ˈbaɪ.nə.ri]

tweetallige bijvoeglijk naamwoord

binary(using binary number system)
adjective
[UK: ˈbaɪ.nə.ri] [US: ˈbaɪ.nə.ri]

tweeten werkwoord

tweet [tweeted, tweeting, tweets](internet: to post an update to Twitter)
verb
[UK: twiːt] [US: ˈtwiːt]

tweeterm bijvoeglijk naamwoord

binomial(consisting of two parts)
adjective
[UK: baɪ.ˈnəʊ.mɪəl] [US: baɪˈno.ʊ.mɪəl]

tweeverdiener substantief
{m}

dual earner(person of a couple with two jobs and thus two incomes)
noun

tweevleugelig bijvoeglijk naamwoord

dipterous(of, or pertaining to, Diptera or the dipterans)
adjective
[UK: ˈdɪp.tə.rəs] [US: ˈdɪp.tə.rəs]

tweevleugelige substantief
{m} {f}

dipteran(member of Diptera)
noun

tweevoet substantief

bipod [bipods](two-legged stand)
noun
[UK: ˈbaɪ.pɒd] [US: ˈbaɪ.pɑːd]

tweevoeter substantief
{m}

biped(a two-footed (or two-legged) animal)
noun
[UK: ˈbaɪ.ped] [US: ˈbaɪ.ped]

tweevoud substantief
{n}

dual(grammatical number of a noun marking two of something)
noun
[UK: ˈdjuːəl] [US: ˈduːəl]

tweevoudig bijvoeglijk naamwoord

binary(having two parts)
adjective
[UK: ˈbaɪ.nə.ri] [US: ˈbaɪ.nə.ri]

twofold(double)
adjective
[UK: ˈtuː.fəʊld] [US: ˈtuːfoʊld]

tweevoudig bijwoord

twofold(in a double degree)
adverb
[UK: ˈtuː.fəʊld] [US: ˈtuːfoʊld]

tweevoudige bijvoeglijk naamwoord

binary(having two parts)
adjective
[UK: ˈbaɪ.nə.ri] [US: ˈbaɪ.nə.ri]

tweevouds- bijvoeglijk naamwoord

dual(in grammar)
adjective
[UK: ˈdjuːəl] [US: ˈduːəl]

tweewekelijks substantief

fortnightly(a publication issued fortnightly; a bi-weekly)
noun
[UK: ˈfɔːt.naɪt.li] [US: ˈfɔːrt.ˌnaɪt.li]

tweewekelijks bijvoeglijk naamwoord

fortnightly(occurring once in a fortnight)
adjective
[UK: ˈfɔːt.naɪt.li] [US: ˈfɔːrt.ˌnaɪt.li]

tweewekelijks bijwoord

fortnightly(once in a fortnight)
adverb
[UK: ˈfɔːt.naɪt.li] [US: ˈfɔːrt.ˌnaɪt.li]

tweewieler substantief
{m}

two-wheeler(bicycle or motorcycle)
noun

tweewielig bijvoeglijk naamwoord

birotate(two-wheeled)
adjective

tweewielig rijtuig met koetsier achterop substantief

hansom(a Hansom cab)
noun
[UK: ˈhæn.səm] [US: ˈhæn.səm]

tweezaadlobbig bijvoeglijk naamwoord

dicotyledonous(of or pertaining to the dicotyledons)
adjective
[UK: ˈdaɪˌk.ɒ.tɪ.ˈliː.də.nəs] [US: daɪˌk.ɑːt.ˈliːd.nəs]

tweezijdig bijvoeglijk naamwoord

bilateral(having two sides)
adjective
[UK: ˌbaɪ.ˈlæ.tə.rəl] [US: baɪ.ˈlæ.tə.rəl]

tweezitter substantief
{m}

two-seater(vehicle with seats for two people)
noun
[UK: ˈtuː ˈsiː.tə(r)] [US: ˈtuː ˈsiː.tər]

van twee walletjes eten werkwoord

butter one's bread on both sides(profit from two things at the same time)
verb

123

Korábban kerestél rá