Német-Holland szótár »

vor hollandul

NémetHolland
das vor [des vors, des vorsins; die vor, die vorin] Substantiv

voorsubstantief

vor sich hertreiben

aandrijven

drijven

opjagenwerkwoord

voortdrijven

voraussetzen [setzte voraus; hat vorausgesetzt] Verb

aannemenv

menenv

stellenv

vermoedenv

veronderstellenv

vorausnehmen

anticiperenwerkwoord

prejudiciëren

vooruitlopen

vooruitlopenop

vorausschicken

vooruitsturen

die Voraussetzung [der Voraussetzung; die Voraussetzungen] Substantiv

hypothesesubstantief

meningsubstantief

onderstellingsubstantief

vermoedensubstantief

veronderstellingsubstantief

die Vorbedeutung [der Vorbedeutung; die Vorbedeutungen] Substantiv

omensubstantief

voortekensubstantief

der Vorbehalt [des Vorbehalts, des Vorbehaltes; die Vorbehalte] Substantiv

bepalingm

conditiem

reservem

voorbehoudm

voorwaardem

vorbehalten [behielt vor; hat vorbehalten] Verb

openhoudenv

reserverenv

vrijhoudenv

vorbei

langs

voorbij

vorbereiten [bereitete vor; hat vorbereitet] (auf +AKK) Verb

aanmakenv

bereidenv

toebereidenv

voorbereidenv

die Vorbereitung [der Vorbereitung; die Vorbereitungen] Substantiv

bereidingsubstantief

toebereidingsubstantief

voorbereidingsubstantief

voorbereidselsubstantief

12