Német-Holland szótár »

vor hollandul

NémetHolland
Vorderrhein

Voor-Rijn

die Vorderseite [der Vorderseite; die Vorderseiten] Substantiv

frontsubstantief

gevelsubstantief

voorkantsubstantief

voorzijdesubstantief

die Vordertür [der Vordertür; die Vordertüren] Substantiv

straatdeursubstantief

voordeursubstantief

der Vorfahr [des Vorfahren; die Vorfahren] Substantiv

stamvaderm

voorvaderm

voorzaatm

der Vorfall [des Vorfalles, des Vorfalls; die Vorfälle] Substantiv

gebeurtenism

gelegenheidm

gevalm

vorfinden [fand vor; hat vorgefunden] Verb

aantreffenv

bevindenv

treffenv

vindenv

vorgeben [gab vor; hat vorgegeben] Verb

doenalsofv

voorgevenv

voorwendenv

das Vorgebirge [des Vorgebirges; die Vorgebirge] Substantiv

kaapo

voorgebergteo

vorgehen [ging vor; ist vorgegangen] Verb

agerenv

bezigzijnv

doenv

handelenv

optredenv

tewerkgaanv

vorhaben [hatte vor; hat vorgehabt] Verb

vanplanzijnv

voorhebbenv

voornemenszijnv

zichvoorstellenv

vorkommen [kam vor; ist vorgekommen] Verb

aandehandzijnwerkwoord

gebeurenwerkwoord

geschiedenwerkwoord

toegaanwerkwoord

voorkomenwerkwoord

voortganghebbenwerkwoord

voorvallenwerkwoord

wordenwerkwoord

123