Német-Holland szótár »

ecke hollandul

NémetHolland
das Gedeck [des Gedeckes, des Gedecks; die Gedecke] Substantiv

tafelgereio

die Hecke [der Hecke; die Hecken] Substantiv

afsluitingsubstantief

barrièresubstantief

heiningsubstantief

heksubstantief

versperringsubstantief

das Heck [des Hecks, des Heckes; die Hecke, die Hecks] Substantiv

achtersteveno

spiegelo

die Heuschrecke Substantiv

sprinkhaansubstantief

Heuschreckenkrebs

pantserkreeft

in Schrecken setzen

doenschrikken

schrikaanjagen

verschrikkenwerkwoord

der Urlaub [des Urlaubes, des Urlaubs; die Urlaube] (in Betrieben, Behörden, beim Militär nach Arbeitstagen gezählte) dienst-, arbeitsfreie Zeit, die jemand - zum Zwecke der Erholung - erhält) Substantiv

verlofm

vrijafm

lecken [leckte,; hat geleckt] Verb

likkenv

das Rechteck [des Rechtecks, des Rechteckes; die Rechtecke] Substantiv

rechthoeko

schlecken [schleckte; hat geschleckt] Verb

snoepenv

schmecken [schmeckte; hat geschmeckt] (Akkusativ) Verb

proevenv

smakenv

die Schnecke [der Schnecke; die Schnecken] Substantiv

huisjesslaksubstantief

naaktslaksubstantief

slaksubstantief

die Schneckenlinie [der Schneckenlinie; die Schneckenlinien] Substantiv

propellersubstantief

schroefsubstantief

schroefdraadsubstantief

vliegtuigschroefsubstantief

der Schreck [des Schrecks, des Schreckes; die Schrecke] Substantiv

ontzettingm

schrikm

schrikkelijkheidm

der Schrecken [des Schreckens; die Schrecken] Substantiv

ontzettingm

schrikm

schrikkelijkheidm

sich erstrecken

lopen

reikenwerkwoord

zichuitstrekken

der Speck [des Speck(e)s; (Sorten:) die Specke] Substantiv

spekm

stecken [steckte, 'intransitiv gehoben auch:' stak; hat/ist gesteckt in +AKK] Verb

aanplantenv

indoenv

inschuivenv

3456