Nederlands-Engels woordenboek »

naar ... betekenis in Engels

NederlandsEngels
naar ... werkwoord

face [faced, facing, faces](have its front closest to)
verb
[UK: feɪs] [US: ˈfeɪs]

naar preposition

after(in allusion to, in imitation of; following or referencing)
preposition
[UK: ˈɑːf.tə(r)] [US: ˈæf.tər]

as to(according to)
preposition
[UK: əz tuː] [US: ˈæz ˈtuː]

for(towards)
preposition
[UK: fɔː(r)] [US: ˈfɔːr]

toward(in the direction of)
preposition
[UK: tə.ˈwɔːd] [US: tə.ˈwɔːrd]

naar bijvoeglijk naamwoord

bad [worse, worst](tricky; stressful; unpleasant)
adjective
[UK: bæd] [US: ˈbæd]

up to(against, next to, near, towards)
adjective
[UK: ʌp.tuː] [US: ʌp.tuː]

naar achter bijwoord

abaft((nautical) on the aft side)
adverb
[UK: ə.ˈbɑːft] [US: ə.ˈbæft]

naar alle kanten bijwoord

abroad(without a certain confine; outside the house)
adverb
[UK: ə.ˈbrɔːd] [US: ə.ˈbrɔːd]

naar bed gaan werkwoord

go to bed(to lie down to sleep)
verb
[UK: ɡəʊ tuː bed] [US: ˈɡoʊ ˈtuː ˈbed]

go to bed with((euphemistic) to have sex)
verb
[UK: ɡəʊ tuː bed wɪð ˈsʌm.bə.di] [US: ˈɡoʊ ˈtuː ˈbed wɪθ ˈsʌm.ˌbɑː.di]

hit the hay(to go to bed)
verb
[UK: hɪt ðə heɪ] [US: ˈhɪt ðə ˈheɪ]

naar bed gaan met werkwoord

go to bed with((euphemistic) to have sex)
verb
[UK: ɡəʊ tuː bed wɪð ˈsʌm.bə.di] [US: ˈɡoʊ ˈtuː ˈbed wɪθ ˈsʌm.ˌbɑː.di]

naar beneden preposition

down(from one end to another)
preposition
[UK: daʊn] [US: ˈdaʊn]

naar beneden bijwoord

down(from a high to a low position, downwards)
adverb
[UK: daʊn] [US: ˈdaʊn]

naar buiten gaan werkwoord

go out(to leave, especially a building)
verb
[UK: ɡəʊ ˈaʊt] [US: ˈɡoʊ ˈaʊt]

naar buiten komen bijvoeglijk naamwoord

emerging(becoming prominent; newly formed; emergent; rising)
adjective
[UK: ɪ.ˈmɜːdʒ.ɪŋ] [US: ˌɪ.ˈmɝːdʒ.ɪŋ]

naar de filistijnen gaan werkwoord

go to the dogs(idiomatic: to decline or deteriorate)
verb
[UK: ɡəʊ tuː ðə dɒɡz] [US: ˈɡoʊ ˈtuː ðə ˈdɑːɡz]

naar de kloten gaan werkwoord

go to the dogs(idiomatic: to decline or deteriorate)
verb
[UK: ɡəʊ tuː ðə dɒɡz] [US: ˈɡoʊ ˈtuː ðə ˈdɑːɡz]

naar de kloten helpen werkwoord

fuck up(to injure or damage)
verb
[UK: fʌk ʌp] [US: ˈfək ʌp]

naar de knoppen gaan werkwoord

go to the dogs(idiomatic: to decline or deteriorate)
verb
[UK: ɡəʊ tuː ðə dɒɡz] [US: ˈɡoʊ ˈtuː ðə ˈdɑːɡz]

naar de knoppen helpen werkwoord

ball up(to crush into a ball)
verb
[UK: bɔːl ʌp] [US: ˈbɒl ʌp]

naar de mond praten werkwoord

pander [pandered, pandering, panders](to appeal or cater to)
verb
[UK: ˈpæn.də(r)] [US: ˈpæn.dər]

naar de verdoemenis gaan werkwoord

go to the dogs(idiomatic: to decline or deteriorate)
verb
[UK: ɡəʊ tuː ðə dɒɡz] [US: ˈɡoʊ ˈtuː ðə ˈdɑːɡz]

naar de zijlijn verwijzen werkwoord

bench(remove a player from play)
verb
[UK: bentʃ] [US: ˈbentʃ]

naar hartenlust bijwoord

to one's heart's contentadverb

naar het buitenland bijwoord

abroad(in foreign countries)
adverb
[UK: ə.ˈbrɔːd] [US: ə.ˈbrɔːd]

naar het schijnt bijwoord

apparently(according to what the speaker has read or been told)
adverb
[UK: ə.ˈpæ.rənt.li] [US: ə.ˈpe.rənt.li]

naar mijn mening preposition

in my opinion(according to me)
preposition
[UK: ɪn maɪ ə.ˈpɪ.nɪən] [US: ɪn ˈmaɪ ə.ˈpɪ.njən]

naar omkijken werkwoord

look after(to watch, to protect)
verb
[UK: lʊk ˈɑːf.tə(r) ˈsʌm.θɪŋ] [US: ˈlʊk ˈæf.tər ˈsʌm.θɪŋ]

naar verluidt bijwoord

reportedly(according to reports or rumors)
adverb
[UK: rɪ.ˈpɔː.tɪd.li] [US: rə.ˈpɔːr.təd.li]

naar voren brengen werkwoord

bring forth(to adduce)
verb
[UK: brɪŋ fɔːθ] [US: ˈbrɪŋ ˈfɔːrθ]

naar waarde schatten werkwoord

appreciate [appreciated, appreciating, appreciates](to view as valuable)
verb
[UK: ə.ˈpriːʃ.i.eɪt] [US: ə.ˈpriːʃ.i.eɪt]

naarmate voegwoord

as(varying through time to the same proportion that)
conjunction
[UK: əz] [US: ˈæz]

naartoe preposition

toward(in the direction of)
preposition
[UK: tə.ˈwɔːd] [US: tə.ˈwɔːrd]

Zoek geschiedenis