Nederlands-Engels woordenboek »

aardig betekenis in Engels

NederlandsEngels
merkwaardig bijvoeglijk naamwoord

odd [odder, oddest](strange)
adjective
[UK: ɒd] [US: ˈɑːd]

peculiar(out of the ordinary)
adjective
[UK: pɪ.ˈkjuː.lɪə(r)] [US: pə.ˈkjuː.ljər]

quaint [quainter, quaintest](interestingly strange)
adjective
[UK: kweɪnt] [US: ˈkweɪnt]

quirky [quirkier, quirkiest](given to quirks or idiosyncrasies)
adjective
[UK: kwɜːk] [US: ˈkwɝːk.i]

weird [weirder, weirdest](deviating from the normal; bizarre)
adjective
[UK: wɪəd] [US: ˈwɪrd]

minderwaardig bijvoeglijk naamwoord

mean(low in quality; inferior)
adjective
[UK: miːn] [US: ˈmiːn]

minderwaardigheid substantief
{f}

inferiority(quality of being inferior)
noun
[UK: ɪn.ˌfɪə.rɪ.ˈɒ.rɪ.ti] [US: ˌɪn.fɪ.ri.ˈɔː.rə.ti]

minderwaardigheidscomplex substantief

inferiority complex [inferiority complexes](a sense of inferiority)
noun
[UK: ɪn.ˌfɪə.rɪ.ˈɒ.rɪ.ti ˈkɒm.pleks] [US: ˌɪn.fɪ.ri.ˈɔː.rə.ti ˈkɑːm.pleks]

ongeloofwaardig bijvoeglijk naamwoord

incredulous(difficult to believe; incredible)
adjective
[UK: ɪn.ˈkre.djʊ.ləs] [US: ˌɪn.ˈkre.dʒə.ləs]

tall [taller, tallest](of a story)
adjective
[UK: tɔːl] [US: ˈtɒl]

unbelievable(implausible)
adjective
[UK: ˌʌn.bɪ.ˈliː.vəb.l̩] [US: ˌʌn.bə.ˈliː.vəb.l̩]

ongerechtvaardigd bijvoeglijk naamwoord

unwarranted(being without warrant, authority or guaranty)
adjective
[UK: ʌn.ˈwɒ.rən.tɪd] [US: ʌˈn.wɔː.rən.təd]

ongerechtvaardigde verrijking substantief
{f}

unjust enrichment(benefit unlawfully gained at another's expense)
noun

onrechtvaardig bijvoeglijk naamwoord

iniquitous(morally objectionable)
adjective
[UK: ɪ.ˈnɪ.kwɪ.təs] [US: ɪ.ˈnɪ.kwɪ.təs]

unjust(not fair, just or right)
adjective
[UK: ʌn.ˈdʒʌst] [US: ʌn.ˈdʒəst]

onwaardig bijvoeglijk naamwoord

disingenuous(not noble; unbecoming true honor)
adjective
[UK: ˌdɪ.sɪn.ˈdʒe.njʊəs] [US: ˌdɪ.ˌsɪn.ˈdʒe.njuːəs]

op gelijkaardige wijze bijwoord

likewise(in like manner)
adverb
[UK: ˈlaɪk.waɪz] [US: ˈlaɪk.waɪz]

op gelijkwaardige wijze bijwoord

likewise(in like manner)
adverb
[UK: ˈlaɪk.waɪz] [US: ˈlaɪk.waɪz]

opmerkenswaardig bijvoeglijk naamwoord

noticeable(worthy of note; significant)
adjective
[UK: ˈnəʊ.tɪ.səb.l̩] [US: ˈnoʊ.tɪ.səb.l̩]

plantaardig bijvoeglijk naamwoord

vegetable(of or relating to plants)
adjective
[UK: ˈve.dʒɪ.təb.l̩] [US: ˈvedʒ.təb.l̩]

vegetal(pertaining to vegetables or plants)
adjective
[UK: ˈve.dʒə.təl] [US: ˈve.dʒə.təl]

plantaardige lam van Tartarije substantief
{n}

vegetable lamb(legendary plant believed to grow sheep from its branches)
noun

plantaardige olie substantief
{f}

oil(oil produced from plants)
noun
[UK: ɔɪl] [US: ˌɔɪl]

vegetable oil [vegetable oils](oil produced from plants)
noun
[UK: ˈve.dʒɪ.təb.l̩ ɔɪl] [US: ˈvedʒ.təb.l̩ ˌɔɪl]

prijzenswaardig bijvoeglijk naamwoord

commendable(worthy of commendation)
adjective
[UK: kə.ˈmen.dəb.l̩] [US: kə.ˈmen.dəb.l̩]

praiseworthy(meriting praise)
adjective
[UK: ˈpreɪz.wɜː.ði] [US: ˈpreɪˌz.wər.ði]

prijzenswaardigheid substantief

laudableness(quality of being laudable)
noun

rechtvaardig bijvoeglijk naamwoord

equitable(fair, just, or impartial)
adjective
[UK: ˈe.kwɪ.təb.l̩] [US: ˈe.kwə.təb.l̩]

fair [fairer, fairest](just, equitable)
adjective
[UK: feə(r)] [US: ˈfer]

just(morally fair, righteous)
adjective
[UK: dʒəst] [US: dʒəst]

right [righter, rightest]adjective
[UK: raɪt] [US: ˈraɪt]

rechtvaardigen werkwoord

justify [justified, justifying, justifies](provide an acceptable explanation)
verb
[UK: ˈdʒʌ.stɪ.faɪ] [US: ˈdʒʌ.stə.ˌfaɪ]

vindicate [vindicated, vindicating, vindicates](to justify by providing evidence)
verb
[UK: ˈvɪn.dɪk.eɪt] [US: ˈvɪn.dəket]

rechtvaardigheid substantief
{f}

justice [justices](state of being just or fair)
noun
[UK: ˈdʒʌst.ɪs] [US: ˈdʒʌst.ɪs]

rechtvaardiging substantief

vindication(the act of vindicating)
noun
[UK: ˌvɪn.dɪˈk.eɪʃ.n̩] [US: ˌvɪn.dəˈk.eɪʃ.n̩]

rechtvaardiging substantief
{f}

justification [justifications](reason, explanation, or excuse)
noun
[UK: ˌdʒʌ.stɪ.fɪˈk.eɪʃ.n̩] [US: ˌdʒʌ.stə.fɪˈk.eɪʃ.n̩]

rekenvaardigheid substantief
{f}

mathematics(person's ability to use mathematics)
noun
[UK: ˌmæ.θə.ˈmæ.tɪks] [US: ˌmæ.θə.ˈmæ.tɪks]

rijvaardigheidsbewijs substantief
{n}

driver's license(documenting permitting a person to drive)
noun
[UK: ˈdraɪ.vərz ˈlaɪsns] [US: ˈdraɪ.vərz ˈlaɪ.səns]

taalvaardig bijvoeglijk naamwoord

articulate(speaking in a clear or effective manner)
adjective
[UK: ɑː.ˈtɪ.kjʊ.lət] [US: arˈtɪ.kjə.ˌlet]

uitvaardigen werkwoord

promulgate [promulgated, promulgating, promulgates](to put into effect as a regulation)
verb
[UK: ˈprɒ.məl.ɡeɪt] [US: proˈməl.ɡet]

1234

Zoek geschiedenis