Engels-Nederlands woordenboek »

odd betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
odd [odder, oddest] (about)
adjective
[UK: ɒd]
[US: ˈɑːd]

bij benaderingbijvoeglijk naamwoord

ongeveerbijvoeglijk naamwoord

odd [odder, oddest] (casual, irregular)
adjective
[UK: ɒd]
[US: ˈɑːd]

onregelmatigbijvoeglijk naamwoord

odd [odder, oddest] (indivisible by two)
adjective
[UK: ɒd]
[US: ˈɑːd]

onevenbijvoeglijk naamwoord

onpaarbijvoeglijk naamwoord

odd [odder, oddest] (left over after others have been grouped)
adjective
[UK: ɒd]
[US: ˈɑːd]

overblijvendbijvoeglijk naamwoord

resterendbijvoeglijk naamwoord

odd [odder, oddest] (occasional; infrequent)
adjective
[UK: ɒd]
[US: ˈɑːd]

uitzonderlijkbijvoeglijk naamwoord

zeldzaambijvoeglijk naamwoord

odd [odder, oddest] (strange)
adjective
[UK: ɒd]
[US: ˈɑːd]

merkwaardigbijvoeglijk naamwoord

raarbijvoeglijk naamwoord

vreemdbijvoeglijk naamwoord

odd number noun
[UK: ɒd ˈnʌm.bə(r)]
[US: ˈɑːd ˈnʌm.br̩]

oneven getalsubstantief

odd-pinnate (pinnate with a single leaflet at the apex)
adjective

oneven geveerdbijvoeglijk naamwoord

oddball [oddballs] (eccentric person)
noun
[UK: ˈɑːd.ˌbɒl]
[US: ˈɑːd.ˌbɒl]

kwastsubstantief

oddity [oddities] (strangeness)
noun
[UK: ˈɒ.dɪ.ti]
[US: ˈɑː.də.ti]

rariteitsubstantief

odds [odds] (the ratio of the probabilities of an event happening to that of it not happening)
noun
[UK: ɒdz]
[US: ˈɑːdz]

de kansensubstantief

odds and ends (miscellaneous things)
noun
[UK: ɒdz ənd endz]
[US: ˈɑːdz ænd ˈendz]

brokstukkensubstantief
{n-Pl}

van alles en nog watsubstantief
{n-Pl}

cannon fodder (military forces considered to be expendable)
noun
[UK: ˈkæ.nən ˈfɒ.də(r)]
[US: ˈkæ.nən ˈfɑː.dər]

kanonnenvleessubstantief
{n}

kanonnenvoersubstantief
{n}

coddle [coddled, coddling, coddles] (to cook slowly in hot water)
verb
[UK: ˈkɒd.l̩]
[US: ˈkɑːd.l̩]

zachtjes kokenwerkwoord

coddle [coddled, coddling, coddles] (to treat gently or with great care)
verb
[UK: ˈkɒd.l̩]
[US: ˈkɑːd.l̩]

vertroetelenwerkwoord

verwennenwerkwoord

dodder (parasitic plant (of about 100-170 species) of the genus Cuscuta)
noun
[UK: ˈdɒ.də(r)]
[US: ˈdɒ.dər]

warkruidsubstantief
{m}

downtrodden (oppressed, persecuted or subjugated)
adjective
[UK: ˈdaʊn.trɒd.n̩]
[US: ˌdɑːwn.ˈtrɑːd.n̩]

onderdruktbijvoeglijk naamwoord

verdruktbijvoeglijk naamwoord

downtrodden (trodden down)
adjective
[UK: ˈdaʊn.trɒd.n̩]
[US: ˌdɑːwn.ˈtrɑːd.n̩]

vertraptbijvoeglijk naamwoord

fodder [fodders] (food for animals)
noun
[UK: ˈfɒ.də(r)]
[US: ˈfɑː.dər]

kanonnenvoersubstantief
{n}

veevoedersubstantief
{n}

veevoersubstantief
{n}

voersubstantief
{n}

goddamn (an expression of anger, surprise, or frustration)
interjection
[UK: ˈɡɑːd.ˌdæm]
[US: ˈɡɑːd.ˌdæm]

godverdomme!interjection

verdomme!interjection

goddamn (intensifier)
adjective
[UK: ˈɡɑːd.ˌdæm]
[US: ˈɡɑːd.ˌdæm]

verdomdbijvoeglijk naamwoord

vervloektbijvoeglijk naamwoord

goddaughter (A female child whose baptism is sponsored by a godparent.)
noun
[UK: ˈɡɒd dɔː.tə(r)]
[US: ˈɡɒd dɔːr.tər]

peetdochtersubstantief
{f}

goddess [goddesses] (adored or idealized woman)
noun
[UK: ˈɡɒ.dɪs]
[US: ˈɡɑː.dəs]

schoonheidsubstantief

goddess [goddesses] (female deity)
noun
[UK: ˈɡɒ.dɪs]
[US: ˈɡɑː.dəs]

godinsubstantief

Goddess (single goddess of monotheism)
proper noun
[UK: ˈɡɒ.dɪs]
[US: ˈɡɑː.dəs]

Godineigennam
{f}

12