Holland-Német szótár »

meer németül

HollandNémet
meer

fürder

weiter

meer substantief

die See [der See; —]Substantiv

meer bijvoeglijk naamwoord

fernerAdjektiv

meer bijwoord

mehrAdverb

meerdere m

der Chef [des Chefs; die Chefs]Substantiv

meerderheid substantief

die Überlegenheit [der Überlegenheit; die Überlegenheiten]Substantiv

die Übermacht [der Übermacht; (Plural selten:) die Übermächte]Substantiv

meerderjarig bijvoeglijk naamwoord

volljährigAdjektiv

meermalenopvouwen werkwoord

stülpen [stülpte; hat gestülpt]Verb

meerstemmig bijvoeglijk naamwoord

polyphonisch

meerval m

der WelsSubstantiv

Bodenmeer o

der Bodensee [des Bodensees; —]Substantiv

Gardameer

Gardasee

gewrichtssmeer

Gelenkschleim

Synovia

kustmeer substantief

die Lagune [der Lagune; die Lagunen]Substantiv

nietmeer

nicht mehrPhrase

schoensmeer substantief

die Wichse [der Wichse; die Wichsen]Substantiv

smeer m

der Talg [des Talges, des Talgs; die Talge]Substantiv

smeer o

das Schmalz [des Schmalzes; die Schmalze, —]Substantiv

smeerboel m

der Dreck [des Drecks, des Dreckes; —]Substantiv

der Unrat [des Unrats; —]Substantiv

smeerlap m

der Wicht [des Wicht(e)s; die Wichte]Substantiv

smeerlapperij substantief

die Infamie [der Infamie; die Infamien]Substantiv

smeerlapperij m

der Dreck [des Drecks, des Dreckes; —]Substantiv

der Unrat [des Unrats; —]Substantiv

veelmeer

vielmehr

vermeerderen v

vermehren [vermehrte; hat vermehrt]Verb

vermeerdering substantief

die Vermehrung [der Vermehrung; die Vermehrungen]Substantiv

die Zunahme [der Zunahme; die Zunahmen]Substantiv

vermeerdering m

der Anwuchs [des Anwuchses; —]Substantiv

Vierwoudstrekenmeer

Vierwaldstättersee