wicht hollandul

Német	Holland
der Wicht [des Wicht(e)s; die Wichte] Substantiv	ellendelingm smeerlapm
wichtig [wichtiger; am wichtigsten] Adjektiv	belangrijkbijvoeglijk naamwoord ergbijvoeglijk naamwoord ernstigbijvoeglijk naamwoord voornaambijvoeglijk naamwoord zwaarbijvoeglijk naamwoord zwaarwichtigbijvoeglijk naamwoord
der Bösewicht [des Bösewichts, des Bösewichtes; die Bösewichte, die Bösewichter] Substantiv	booswichtm crimineelm misdadigerm schobbejakm snoodaardm
das Gewicht [des Gewichtes, des Gewichts; die Gewichte] Substantiv	gewichto wichto zwaarteo
Gewichtslosigkeit	gewichtloosheidv
das Gleichgewicht [des Gleichgewicht(e)s; die Gleichgewichte] Substantiv	balanso evenwichto evenwichtstoestando

Korábban kerestél rá