Német-Holland szótár »

see hollandul

NémetHolland
die See [der See; —] Substantiv

meersubstantief

plassubstantief

waterplassubstantief

zeesubstantief

Seebehörde

admiraliteitsubstantief

der Seehund [des Seehund(e)s; die Seehunde] Substantiv

robm

zeehond [zeehonden]m

zeerobm

Seekrabbe

kreeftm

langoestsubstantief

pantserkreeft

die Seekrankheit [der Seekrankheit; —] Substantiv

zeeziektesubstantief

Seeland

Zeelando

die Seele [der Seele; die Seelen] Substantiv

geestsubstantief

gemoedsubstantief

zielsubstantief

der Seemann [des Seemanns, des Seemannes; die Seemänner] Substantiv

janmaatm

varensgezelm

zeeman [zeelui]m

zeevaarderm

der Seeräuber [des Seeräubers; die Seeräuber] Substantiv

kaperschipm

vrijbuiterm

zeeroverm

die Seezunge [der Seezunge; die Seezungen] Substantiv

tongsubstantief

das Allerseelen [des Allerseelen; —] Substantiv

Allerzielensubstantief

der Bodensee [des Bodensees; —] Substantiv

Bodenmeero

die Quappe [der Quappe; die Quappen] (Am Bodensee wird sie Trüsche genannt, in der Schweiz auch Trische oder Treische, in Österreich Rutte, süddeutsch auch Ruppe, Aalrutte, Aalquappe oder Aalraupe und norddeutsch Quappaal) Substantiv

kwabaalsubstantief

die Chaussee [der Chaussee; die Chausseen] Substantiv

baansubstantief

routesubstantief

wegsubstantief

entseelt Adjektiv

doodbijvoeglijk naamwoord

levenloosbijvoeglijk naamwoord

onbezieldbijvoeglijk naamwoord

zielloosbijvoeglijk naamwoord

Gardasee

Gardameer

das Museum [des Museums; die Museen] Substantiv

museumo

die Nordsee [der Nordsee; —] Substantiv

Noordzeesubstantief

die Ostsee [der Ostsee; —] Substantiv

BaltischeZee39

Oostzee39

das Speiseeis [des Speiseeises; —] Substantiv

consumptie-ijspl

12