Holland-Német szótár »

lijk németül

HollandNémet
geestelijke m

der Pfarrer [des Pfarrers; die Pfarrer]Substantiv

der Priester [des Priesters; die Priester]Substantiv

geestelijkheid substantief

die Geistlichkeit [der Geistlichkeit; —]Substantiv

die Priesterschaft [der Priesterschaft; die Priesterschaften]Substantiv

geestelijkheid m

der Klerus [des Klerus; —]Substantiv

geleidelijk

nach und nach

sukzessive

geleidelijk bijvoeglijk naamwoord

allmählich [allmählicher; am allmählichsten]Adjektiv

gelijk bijvoeglijk naamwoord

egal [egaler; am egalsten]Adjektiv

flach [flacher; am flachsten]Adjektiv

geläufig [geläufiger; am geläufigsten]Adjektiv

gelijk bijwoord

ebenAdverb

glatt [glatter; am glattesten]Adjektiv

gleichAdverb

zugleichAdverb

gelijkelijk bijwoord

gleichAdverb

gelijken werkwoord

ähneln [ähnelte; hat geähnelt]Verb

gleichen [glich; hat geglichen]Verb

gelijkend bijvoeglijk naamwoord

ähnlich [ähnlicher; am ähnlichsten]Adjektiv

gelijkenis substantief

die Ähnlichkeit [der Ähnlichkeit; die Ähnlichkeiten]Substantiv

die Allegorie [der Allegorie; die Allegorien]Substantiv

die Parabel [der Parabel; die Parabeln]Substantiv

gelijkenis o

das Sinnbild [des Sinnbild(e)s; die Sinnbilder]Substantiv

gelijkhebbend

im Recht

rechthabend

gelijkheid substantief

die Gleichheit [der Gleichheit; die Gleichheiten]Substantiv

gelijkklinkend

gleichklingend

gelijkluidend bijvoeglijk naamwoord

gleichlautendAdjektiv

homonymPhrase

gelijkmaken v

ebnen [ebnete; hat geebnet]Verb

gelijkmaking m

der Ausgleich [des Ausgleichs/Ausgleiches; die Ausgleiche]Substantiv

gelijkmatig bijvoeglijk naamwoord

egal [egaler; am egalsten]Adjektiv

gelijkmatig bijwoord

gleichAdverb

gelijkmoedig bijvoeglijk naamwoord

gleichmütig [gleichmütiger; am gleichmütigsten]Adjektiv

gelijknamig bijvoeglijk naamwoord

gleichnamigAdjektiv

gelijksoortig bijvoeglijk naamwoord

ähnlich [ähnlicher; am ähnlichsten]Adjektiv

gleichartigAdjektiv

homogen [homogener; am homogensten]Adjektiv

gelijktijdig bijvoeglijk naamwoord

gleichzeitigAdjektiv

gelijktijdig bijwoord

zugleichAdverb

4567