Holland-Német szótár »

lijk németül

HollandNémet
lijk substantief

die Leiche [der Leiche; die Leichen]Substantiv

lijk m

der Kadaver [des Kadavers; die Kadaver]Substantiv

lijken werkwoord

gleichen [glich; hat geglichen]Verb

ähneln [ähnelte; hat geähnelt]Verb

lijken v

scheinen [schien; hat geschienen]Verb

lijkenop werkwoord

gleichen [glich; hat geglichen]Verb

ähneln [ähnelte; hat geähnelt]Verb

lijkopening

Sezierung

lijkopening substantief

die Sektion [der Sektion; die Sektionen]Substantiv

die Zerlegung [der Zerlegung; die Zerlegungen]Substantiv

lijkschouwing

Sezierung

lijkschouwing substantief

die Sektion [der Sektion; die Sektionen]Substantiv

die Zerlegung [der Zerlegung; die Zerlegungen]Substantiv

aanbiddelijk

anbetenswert

aandoenlijk bijvoeglijk naamwoord

bewegt [bewegter; am bewegtesten]Adjektiv

gerührtAdjektiv

aanhankelijk bijvoeglijk naamwoord

anhänglich [anhänglicher; am anhänglichsten]Adjektiv

zugetan [zugetaner; am zugetansten]Adjektiv

aanhankelijk v

ergeben [ergab; hat ergeben]Verb

aanhankelijkheid substantief

die Hingabe [der Hingabe; —]Substantiv

aannemelijk bijvoeglijk naamwoord

glaubhaft [glaubhafter; am glaubhaftesten]Adjektiv

aansprakelijk bijvoeglijk naamwoord

verantwortlichAdjektiv

aansprakelijkzijn v

verantworten [verantwortete; hat verantwortet]Verb

aanvankelijk bijwoord

anfänglichAdverb

afhankelijk bijvoeglijk naamwoord

abhängig [abhängiger; am abhängigsten]Adjektiv

afhankelijkzijn v

abhängen [hing ab; hat abgehangen]Verb

afzonderlijk

seperat

afzonderlijk bijvoeglijk naamwoord

abgesondertAdjektiv

einzelnAdjektiv

afzonderlijk bijwoord

besonderAdverb

besondersAdverb

eigensAdverb

einzigAdverb

ambtelijk bijvoeglijk naamwoord

amtlich [amtlicher; am amtlichsten]Adjektiv

offiziell [offizieller; am offiziellsten]Adjektiv

armelijk bijvoeglijk naamwoord

arm [ärmer; am ärmsten]Adjektiv

bedenkelijk bijvoeglijk naamwoord

fraglich [fraglicher; am fraglichsten]Adjektiv

wagehalsigAdjektiv

bedrieglijk bijvoeglijk naamwoord

falschAdjektiv

verfänglich [verfänglicher; am verfänglichsten]Adjektiv

12