Holland | Angol |
---|---|
ongerust zijn werkwoord | fret [fretted, fretting, frets](to be anxious, to worry) |
ontegenzeggelijk zijn werkwoord | go without saying(to be obvious, apparent or clear) |
onzijdig bijvoeglijk naamwoord | neuter(grammar: having a form which is not masculine nor feminine) neutral(chemistry: neither acidic nor alkaline) |
op de hoogte zijn bijvoeglijk naamwoord | aware(having knowledge of something) |
op handen zijnd bijvoeglijk naamwoord | instant(imminent) |
op het puntje van zijn stoel preposition | on the edge of one's seat(in suspense) |
op het puntje van zijn tong preposition | on the tip of one's tongue(known but not quite remembered) |
op verkenning zijn werkwoord | explore [explored, exploring, explores](to be enagaged exploring in any of the above senses) |
op zijn hoede bijvoeglijk naamwoord | aware(vigilant, on one's guard) |
op zijn kop zetten werkwoord | upend(to tip or turn over) |
op zijn lauweren rusten werkwoord | rest on one's laurels(rely on a past success instead of trying to improve oneself further) |
op zijn minst gezegd bijwoord | to say the least(suggesting understatement) |
op zijn neus kijkend bijvoeglijk naamwoord | abashed(embarrassed) |
op zijn paasbest bijvoeglijk naamwoord | dressed to the nines(very fancily or formally dressed) |
op zijn plaats bijvoeglijk naamwoord | in order(appropriate, worthwhile) |
op zijn weg preposition | on one's way(in the direct route) |
optimistisch zijn/handelen werkwoord | optimize [optimized, optimizing, optimizes](to act optimistically) |
opzij zetten werkwoord | supersede [superseded, superseding, supersedes](set aside) |
opzij! interjection | gangway(make way) |
opzijzetten werkwoord | discard [discarded, discarding, discards](to throw away, reject) |
over zijn werkwoord | leave [left, left, leaving, leaves]verb |
over zijn toeren bijvoeglijk naamwoord | aboil(excited) |
overvloedig aanwezig zijn werkwoord | abound [abounded, abounding, abounds](to be plentiful) |
raamkozijn substantief {n} | window frame(framework around a window) |
recht voor zijn raap bijvoeglijk naamwoord | forthright(straightforward; not evasive) |
rechthoekszijde substantief {f} | cathetus(either of the sides of a right triangle other than its hypotenuse) |
rijstazijn substantief | rice vinegar(a type of vinegar) |
rozijn substantief {f} | raisin [raisins](dried grape) |
rugzijde bijvoeglijk naamwoord | posterior(located towards the rear) |
schaduwzijde substantief | downside [downsides](disadvantageous aspect of something that is normally advantageous) |
schuine zijde substantief {m} {f} | hypotenuse [hypotenuses](the side of a right triangle opposite the right angle) |
schuldig zijn werkwoord | owe [owed, owing, owes](to be under an obligation) |
sikkeneurig zijn werkwoord | sulk [sulked, sulking, sulks](to express ill humor or offence by remaining sullenly silent or withdrawn) |
staartzijde substantief | rear end [rear ends]noun |
stomdronken zijn werkwoord | sodden(to become soaked) |
strijdig zijn werkwoord | conflict [conflicted, conflicting, conflicts](be at odds (with)) |
stuk zijn substantief {n} | malfunction [malfunctions](failure to function) |
tandzijde substantief {f} | dental floss [dental flosses](cord of thin filaments used to clean the areas between the teeth) |
te horen zijn werkwoord | carry [carried, carrying, carries](to transmit or travel) |