Holland-Angol szótár »

en angolul

HollandAngol
's-Gravenhage eigennam
{n}

The Hague(Dutch city)
proper noun
[UK: ðə ˈheɪɡ] [US: ðə ˈheɪɡ]

's-Hertogenbosch eigennam
{n}

's-Hertogenbosch(capital city of North Brabant)
proper noun

's morgens bijwoord

a.m.(before noon)
adverb

's ochtends bijwoord

a.m.(before noon)
adverb

't is een slecht dorp waar het nooit kermis is phrase

all work and no play makes Jack a dull boy(too much hard work)
phrase

-en

-s(regular plurals of nouns)

-end

-ing(to form present participles)

-geen

-genous

-ken

-y(forming diminutive nouns)
[UK: waɪ] [US: ˈwaɪ]

-tien

-teen(to form numbers 13 - 19)
[UK: ˈtiː.neɪdʒ] [US: ˈtiːn]

..tot en met .. bijvoeglijk naamwoord

inclusive(including the extremes as well as the area between)
adjective
[UK: ɪn.ˈkluː.sɪv] [US: ˌɪn.ˈkluː.sɪv]

5 cent muntstuk substantief

picayune(coin worth five cents or some other low value)
noun
[UK: ˌpɪk.i.ˈjuːn] [US: ˌpɪk.i.ˈjuːn]

: wegvallen werkwoord

cut out(stop working, be disconnected)
verb
[UK: kʌt ˈaʊt] [US: ˈkət ˈaʊt]

; aandoen werkwoord

turn on((transitive) to activate an appliance, light, mechanism, functionality etc.)
verb
[UK: tɜːn ɒn] [US: ˈtɝːn ɑːn]

; afstappen werkwoord

get off(to disembark from)
verb
[UK: ˈɡet ɒf] [US: ˈɡet ˈɒf]

; iemand die een ongerief uit de weg ruimt substantief
{m}

abatornoun

; The waiter said that he would be right back. - De ober zei dat hij meteen terug zou keren. werkwoord

would(indicating an action in the past that was planned or intended)
verb
[UK: wʊd] [US: ˈwʊd]

; We sat on the bench asking ourselves if the bus would be too late this time. - We zaten op de bank ons afvragend of de bus deze keer te laat zou zijn. werkwoord

would(indicating a possible (but not definite) future action or state)
verb
[UK: wʊd] [US: ˈwʊd]

aaien werkwoord

pet [petted, petting, pets](fondle (an animal))
verb
[UK: pet] [US: ˈpet]

stroke [stroked, stroking, strokes](to move one’s hand or an object along (a surface) in one direction, touching it lightly)
verb
[UK: strəʊk] [US: stroʊk]

aaien substantief

stroke [strokes](act of moving one’s hand or an object along a surface in one direction, touching it lightly, see also: caress)
noun
[UK: strəʊk] [US: stroʊk]

aalmoezenier substantief
{m}

almoner(person who distributes alms)
noun
[UK: ˈɑː.mə.nə(r)] [US: ˈɑː.mə.nər]

aambeeldsbeentje substantief
{n}

anvil(bone in inner ear)
noun
[UK: ˈæn.vɪl] [US: ˈæn.vəl]

aambeien substantief

haemorrhoids(a pathological condition)
noun
[UK: ˈhe.mərɔɪdz] [US: ˈhe.mərɔɪdz]

aan- en uit-/afzetten werkwoord

cycle [cycled, cycling, cycles](to turn power off and back on)
verb
[UK: ˈsaɪk.l̩] [US: ˈsaɪk.l̩]

aan boord brengen werkwoord

embarge(to put in a barge)
verb

aan de bedelstaf brengen werkwoord

beggar [beggared, beggaring, beggars](to make a beggar of someone)
verb
[UK: ˈbe.ɡə(r)] [US: ˈbe.ɡər]

aan de deur verkopen werkwoord

peddle [peddled, peddling, peddles](to sell things, especially door to door)
verb
[UK: ˈped.l̩] [US: ˈped.l̩]

aan de grond zetten werkwoord

land [landed, landing, lands](to bring to land)
verb
[UK: lænd] [US: ˈlænd]

aan de kook brengen werkwoord

boil [boiled, boiling, boils](heat (a liquid) until it begins to turn into a gas)
verb
[UK: bɔɪl] [US: ˌbɔɪl]

bring to a boil(heat something until it reaches boiling point)
verb

aan de lijn doen werkwoord

slim [slimmed, slimming, slims](lose weight)
verb
[UK: slɪm] [US: sˈlɪm]

aan de oppervlakte brengen werkwoord

surface [surfaced, surfacing, surfaces](to rise to the surface)
verb
[UK: ˈsɜː.fɪs] [US: ˈsɝː.fəs]

aan de schandpaal hangen werkwoord

pillory(put someone in a pillory)
verb
[UK: ˈpɪ.lə.ri] [US: ˈpɪ.lə.ri]

aan de schandpaal nagelen werkwoord

pillory(criticize harshly)
verb
[UK: ˈpɪ.lə.ri] [US: ˈpɪ.lə.ri]

aan de schandpaal zetten werkwoord

pillory(put someone in a pillory)
verb
[UK: ˈpɪ.lə.ri] [US: ˈpɪ.lə.ri]

aan de slag schieten werkwoord

set about(to initiate or begin some action)
verb
[UK: set ə.ˈbaʊt ˈsʌm.θɪŋ] [US: ˈset ə.ˈbaʊt ˈsʌm.θɪŋ]

aan den arme bijvoeglijk naamwoord

skint(penniless, poor, impecunious, broke)
adjective
[UK: skɪnt] [US: skɪnt]

aan diggelen slaan werkwoord

shatter [shattered, shattering, shatters](to violently break something into pieces)
verb
[UK: ˈʃæ.tə(r)] [US: ˈʃæ.tər]

aan een steekspel deelnemen werkwoord

joust [jousted, jousting, jousts](engage in mock combat on horseback)
verb
[UK: dʒaʊst] [US: ˈdʒaʊst]

3456