Angol-Holland szótár »

up hollandul

AngolHolland
curry ketchup (ketchup with added curry and other spices)
noun

curryketchupsubstantief
{m}

customer support (provision of service)
noun

klantenondersteuningsubstantief

cut up (to aggressively move in front of another vehicle)
verb
[UK: kʌt ʌp]
[US: ˈkət ʌp]

snijdenwerkwoord

decouple [decoupled, decoupling, decouples] (to unlink)
verb
[UK: diːˈk.ʌp.l̩]
[US: diˈk.əp.l̩]

ontkoppelenwerkwoord

dietary supplement (substance taken as a supplement to food to replace nutrients)
noun

voedingssupplementsubstantief
{n}

dish up (To serve cooked food)
verb
[UK: dɪʃ ʌp]
[US: ˈdɪʃ ʌp]

opdienenwerkwoord

disrupt [disrupted, disrupting, disrupts] (to interrupt or impede something)
verb
[UK: dɪs.ˈrʌpt]
[US: ˌdɪs.ˈrəpt]

hinderenwerkwoord

onderbrekenwerkwoord

disrupt [disrupted, disrupting, disrupts] (to throw into confusion or disorder)
verb
[UK: dɪs.ˈrʌpt]
[US: ˌdɪs.ˈrəpt]

verstorenwerkwoord

disruption [disruptions] (disorder)
noun
[UK: dɪs.ˈrʌp.ʃn̩]
[US: ˌdɪs.ˈrəp.ʃn̩]

wanordesubstantief

disruption [disruptions] (interruption)
noun
[UK: dɪs.ˈrʌp.ʃn̩]
[US: ˌdɪs.ˈrəp.ʃn̩]

onderbrekingsubstantief
{f}

ontregelingsubstantief
{f}

disruptive (causing disrupt or unrest)
adjective
[UK: dɪs.ˈrʌp.tɪv]
[US: ˌdɪs.ˈrəp.tɪv]

onrustwekkendbijvoeglijk naamwoord

storendbijvoeglijk naamwoord

doll up (to dress oneself or another in formal or ostentatious clothing)
verb

optuttenwerkwoord

dress up (to put on a costume portraying oneself as a particular character or figure)
verb
[UK: dres ʌp]
[US: ˈdres ʌp]

verkledenwerkwoord

drupe [drupes] (fruit with soft flesh and a hard pit)
noun
[UK: druːp]
[US: ˈdruːp]

steenvruchtsubstantief
{f}

drupelet (one of the small drupe-like subdivisions which compose the outer layer of certain fruit)
noun
[UK: ˈdruː.plɪt]
[US: ˈdruː.plɪt]

steenvruchtjesubstantief
{n}

dupe [dupes] (deceived person)
noun
[UK: djuːp]
[US: ˈduːp]

bedrogenesubstantief
{m} {f}

gedupeerdesubstantief
{m} {f}

dupe [duped, duping, dupes] (to swindle, deceive, or trick)
verb
[UK: djuːp]
[US: ˈduːp]

belazerenwerkwoord

duperenwerkwoord

duplicate [duplicated, duplicating, duplicates] (to make a copy of)
verb
[UK: ˈdjuː.plɪk.eɪt]
[US: ˈduː.pləkət]

duplicerenwerkwoord

duplicity [duplicities] (intentional deceptiveness)
noun
[UK: djuː.ˈplɪ.sɪ.ti]
[US: duː.ˈplɪ.sə.ti]

dubbelhartigheidsubstantief

dubbelspelsubstantief

huichelarijsubstantief

duplicitous (given to or marked by deliberate deceptiveness in behavior or speech)
adjective
[UK: djuː.ˈplɪ.sə.ti]
[US: duː.ˈplɪ.sə.təs]

dubbelhartigbijvoeglijk naamwoord

huichelachtigbijvoeglijk naamwoord

earth up (cover with soil)
verb
[UK: ɜːθ ʌp]
[US: ˈɝːθ ʌp]

aanaardenwerkwoord

end up (arrive at a destination)
verb
[UK: end ʌp]
[US: ˈend ʌp]

belandenwerkwoord

terechtkomenwerkwoord

endocrine disruptor (substance that hinders the normal functioning of the endocrine system)
noun

hormoonverstoordersubstantief
{m}

erupt [erupted, erupting, erupts] (to violently eject)
verb
[UK: ɪ.ˈrʌpt]
[US: ɪ.ˈrʌpt]

erupterenwerkwoord

uitbarstenwerkwoord

eruption [eruptions] (infection of the skin resulting in a rash or blemishing)
noun
[UK: ɪ.ˈrʌp.ʃn̩]
[US: ɪ.ˈrʌp.ʃn̩]

huiduitslagsubstantief
{m}

eruption [eruptions] (violent ejection, such as that of lava from a volcano)
noun
[UK: ɪ.ˈrʌp.ʃn̩]
[US: ɪ.ˈrʌp.ʃn̩]

uitbarstingsubstantief
{f}

euphemism [euphemisms] (use of a word or phrase to replace another word with one considered less offensive)
noun
[UK: ˈjuː.fə.mɪ.zəm]
[US: ˈjuː.fə.ˌmɪ.zəm]

eufemismesubstantief
{n}

verbloemingsubstantief

euphonious (demonstrating or possessing euphony; agreeable to the ear; pleasant-sounding)
adjective
[UK: juː.ˈfəʊ.njəs]
[US: juːˈfo.ʊ.niːəs]

welluidendbijvoeglijk naamwoord

euphonium (brass instrument)
noun
[UK: juː.ˈfəʊ.nɪəm]
[US: juːˈfo.ʊ.nɪəm]

euphoniumsubstantief

5678

Korábban kerestél rá