Angol-Holland szótár »

sin hollandul

AngolHolland
disclose [disclosed, disclosing, discloses] (physically expose to view)
verb
[UK: dɪs.ˈkləʊz]
[US: dɪsˈkloʊz]

onthullenwerkwoord

ontsluierenwerkwoord

discourse [discoursed, discoursing, discourses] (engage in discussion or conversation)
verb
[UK: ˈdɪs.kɔːs]
[US: ˈdɪs.kɔːrs]

converserenwerkwoord

sprekenwerkwoord

discourse [discoursed, discoursing, discourses] (to debate)
verb
[UK: ˈdɪs.kɔːs]
[US: ˈdɪs.kɔːrs]

besprekenwerkwoord

discourse [discoursed, discoursing, discourses] (write or speak formally and at length)
verb
[UK: ˈdɪs.kɔːs]
[US: ˈdɪs.kɔːrs]

betogenwerkwoord

een betoog houdenwerkwoord

een redewerkwoord

houdenwerkwoord

discuss [discussed, discussing, discusses] (to converse or debate concerning a particular topic)
verb
[UK: dɪ.ˈskʌs]
[US: ˌdɪ.ˈskəs]

bediscussiërenwerkwoord

bepratenwerkwoord

besprekenwerkwoord

debatterenwerkwoord

discussiërenwerkwoord

overleggenwerkwoord

disguise [disguised, disguising, disguises] (to change the appearance)
verb
[UK: dɪs.ˈɡaɪz]
[US: ˌdɪˈs.ɡaɪz]

verhullenwerkwoord

vermommenwerkwoord

zich vermommenwerkwoord

disguise [disguised, disguising, disguises] (to prevent revealing something secret)
verb
[UK: dɪs.ˈɡaɪz]
[US: ˌdɪˈs.ɡaɪz]

maskerenwerkwoord

verbergenwerkwoord

disinfectant (A substance which kills germs and/or viruses)
noun
[UK: ˌdɪ.sɪn.ˈfek.tənt]
[US: ˌdɪ.sən.ˈfek.tənt]

antisepticumsubstantief
{n}

desinfectanssubstantief
{n}

ontsmettingsmiddelsubstantief
{n}

disinformation (intentionally false information)
verb
[UK: ˌdɪs.ˌɪn.fə.ˈmeɪʃ.n̩]
[US: ˌdɪ.ˌsɪn.fər.ˈmeɪʃ.n̩]

desinformatiewerkwoord
{f}

disingenuous (not noble; unbecoming true honor)
adjective
[UK: ˌdɪ.sɪn.ˈdʒe.njʊəs]
[US: ˌdɪ.ˌsɪn.ˈdʒe.njuːəs]

achterbaksbijvoeglijk naamwoord

oneerlijkbijvoeglijk naamwoord

onoprechtbijvoeglijk naamwoord

onwaardigbijvoeglijk naamwoord

disinherit [disinherited, disinheriting, disinherits] (to exclude from inheritance)
verb
[UK: ˌdɪ.sɪn.ˈhe.rɪt]
[US: ˌdɪ.sɪn.ˈhe.rɪt]

ontervenwerkwoord

disinheritance (act of disinheriting)
noun
[UK: ˌdɪ.sɪn.ˈhe.rɪ.təns]
[US: ˌdɪ.sɪn.ˈhe.rɪ.təns]

ontervingsubstantief
{f}

disintegrate [disintegrated, disintegrating, disintegrates] (break up into one's parts)
verb
[UK: dɪs.ˈɪn.tɪ.ɡreɪt]
[US: ˌdɪ.ˈsɪn.tə.ˌɡret]

uiteenvallenwerkwoord

disintegrate [disintegrated, disintegrating, disintegrates] (cause to break into parts)
verb
[UK: dɪs.ˈɪn.tɪ.ɡreɪt]
[US: ˌdɪ.ˈsɪn.tə.ˌɡret]

desintegrerenwerkwoord

ontbindenwerkwoord

opbrekenwerkwoord

dismiss [dismissed, dismissing, dismisses] (to discharge)
verb
[UK: dɪz.ˈmɪs]
[US: ˌdɪ.ˈsmɪs]

de laan uitsturenwerkwoord

ontslaanwerkwoord

dismiss [dismissed, dismissing, dismisses] (to dispel)
verb
[UK: dɪz.ˈmɪs]
[US: ˌdɪ.ˈsmɪs]

onderdrukkenwerkwoord

wegdrukkenwerkwoord

dismiss [dismissed, dismissing, dismisses] (to give someone a red card)
verb
[UK: dɪz.ˈmɪs]
[US: ˌdɪ.ˈsmɪs]

een rode kaart gevenwerkwoord

dismiss [dismissed, dismissing, dismisses] (to order to leave)
verb
[UK: dɪz.ˈmɪs]
[US: ˌdɪ.ˈsmɪs]

wegsturenwerkwoord

78910