Angol-Holland szótár »

ling hollandul

AngolHolland
ceiling [ceilings] (upper limit of room)
noun
[UK: ˈsiːl.ɪŋ]
[US: ˈsiːl.ɪŋ]

plafondsubstantief
{n}

zolderingsubstantief
{f}

ceiling fan (fan fixture on a ceiling)
noun

plafondventilatorsubstantief

changeling [changelings] (infant of a magical creature secretly exchanged for a human infant)
noun
[UK: ˈtʃeɪndʒl.ɪŋ]
[US: ˈtʃeɪndʒl.ɪŋ]

wisselbalgsubstantief
{m}

wisselkind [wisselkinderen]substantief
{n}

channel [channelled, channelling, channels] (assume personality of other person)
verb
[UK: ˈtʃæn.l̩]
[US: ˈtʃæn.l̩]

imiterenwerkwoord

nadoenwerkwoord

channel [channelled, channelling, channels] (direct the flow)
verb
[UK: ˈtʃæn.l̩]
[US: ˈtʃæn.l̩]

kanaliserenwerkwoord

leidenwerkwoord

omleidenwerkwoord

chill [chilled, chilling, chills] (to relax, lie back)
verb
[UK: tʃɪl]
[US: ˈtʃɪl]

chillenwerkwoord

chisel [chiselled, chiselling, chisels] (to use a chisel)
verb
[UK: ˈtʃɪz.l̩]
[US: ˈtʃɪz.l̩]

beitelenwerkwoord

chuckle [chuckled, chuckling, chuckles] (to laugh quietly or inwardly)
verb
[UK: ˈtʃʌk.l̩]
[US: ˈtʃʌk.l̩]

grinnikenwerkwoord

chuckle [chuckled, chuckling, chuckles] (to make the sound of chicken)
verb
[UK: ˈtʃʌk.l̩]
[US: ˈtʃʌk.l̩]

kakelenwerkwoord

circle [circled, circling, circles] (travel around along a curved path)
verb
[UK: ˈsɜːk.l̩]
[US: ˈsɝːk.l̩]

omcirkelenwerkwoord

circle [circled, circling, circles] (travel in circles)
verb
[UK: ˈsɜːk.l̩]
[US: ˈsɝːk.l̩]

cirkelenwerkwoord

cling [clung, clung, clinging, clings] (hold tightly)
verb
[UK: kl̩ɪŋ]
[US: ˈkl̩ɪŋ]

klampenwerkwoord

cling film [cling films] (plastic film that clings)
noun
[UK: kl̩ɪŋ fɪlm]
[US: ˈkl̩ɪŋ ˈfɪlm]

huishoudfoliesubstantief
{f}

clingfilm [clingfilms] (plastic film)
noun
[UK: klˈɪŋfɪlm]
[US: klˈɪŋfɪlm]

huishoudfoliesubstantief
{n}

vershoudfoliesubstantief
{n}

co-counselling (form of self-help counselling)
noun

cocounselensubstantief

coddle [coddled, coddling, coddles] (to cook slowly in hot water)
verb
[UK: ˈkɒd.l̩]
[US: ˈkɑːd.l̩]

zachtjes kokenwerkwoord

coddle [coddled, coddling, coddles] (to treat gently or with great care)
verb
[UK: ˈkɒd.l̩]
[US: ˈkɑːd.l̩]

vertroetelenwerkwoord

verwennenwerkwoord

coil [coiled, coiling, coils] (wind into regular rings)
verb
[UK: kɔɪl]
[US: ˌkɔɪl]

oprollenwerkwoord

opwindenwerkwoord

common ling (Molva molva)
noun

lengsubstantief
{m}

common starling (Sturnus vulgaris)
noun
[UK: ˈkɒ.mən ˈstɑːl.ɪŋ]
[US: ˈkɑː.mən ˈstɑːrl.ɪŋ]

spreeuwsubstantief
{m} {f}

compelling adjective
[UK: kəm.ˈpel.ɪŋ]
[US: kəm.ˈpel.ɪŋ]

dwingendbijvoeglijk naamwoord

compel [compelled, compelling, compels] (drive together, round up)
verb
[UK: kəm.ˈpel]
[US: kəm.ˈpel]

bijeendrijvenwerkwoord

samendrijvenwerkwoord

compel [compelled, compelling, compels] (exact by force)
verb
[UK: kəm.ˈpel]
[US: kəm.ˈpel]

afdwingenwerkwoord

compel [compelled, compelling, compels] (force, constrain or coerce)
verb
[UK: kəm.ˈpel]
[US: kəm.ˈpel]

dwingenwerkwoord

compel [compelled, compelling, compels] (overpower)
verb
[UK: kəm.ˈpel]
[US: kəm.ˈpel]

bedwingenwerkwoord

compile [compiled, compiling, compiles] (assemble from a collection)
verb
[UK: kəm.ˈpaɪ.l̩]
[US: kəm.ˈpaɪ.l̩]

samenstellenwerkwoord

compile [compiled, compiling, compiles] (produce executable)
verb
[UK: kəm.ˈpaɪ.l̩]
[US: kəm.ˈpaɪ.l̩]

compilerenwerkwoord

computational linguistics (interdisciplinary field)
noun
[UK: ˌkɒm.pjʊ.ˈteɪʃ.n̩əl lɪŋ.ˈɡwɪ.stɪks]
[US: ˌkɑːm.pjuː.ˈteɪʃ.n̩əl lɪŋ.ˈɡwɪ.stɪks]

computationele taalkundesubstantief
{f}

conceal [concealed, concealing, conceals] (to hide something)
verb
[UK: kən.ˈsiːl]
[US: kən.ˈsiːl]

verbergenwerkwoord

verstekenwerkwoord

verstoppenwerkwoord

3456