Angol-Holland szótár »

bi- hollandul

AngolHolland
bi- (two-)
adjective
[UK: ˌbaɪ]
[US: ˌbaɪ]

bi-bijvoeglijk naamwoord

dubbel-bijvoeglijk naamwoord

twee-bijvoeglijk naamwoord

bi-curious (Curious about one's potential bisexuality)
adjective

bischierigbijvoeglijk naamwoord

biannual (occurring twice a year; semi-annual)
adjective
[UK: baɪ.ˈæ.njuəl]
[US: baˈjæ.nuːəl]

halfjaarlijksbijvoeglijk naamwoord

bias [biases] (electronics: voltage or current applied to electronic device)
noun
[UK: ˈbaɪəs]
[US: ˈbaɪəs]

voormagnetisatie of a magnetic tapesubstantief
{f}

voorspanningsubstantief
{f}

bias [biases] (inclination towards something; predisposition, partiality)
noun
[UK: ˈbaɪəs]
[US: ˈbaɪəs]

neigingsubstantief

vooringenomenheidsubstantief
{f}

vooroordeelsubstantief
{n}

biased (exhibiting bias; prejudiced)
adjective
[UK: ˈbaɪəst]
[US: ˈbaɪəst]

partijdigbijvoeglijk naamwoord

biathlon [biathlons] (racing combining cross-country skiing and rifle shooting; a particular instance of such a race)
noun
[UK: baɪˈæθlən]
[US: baɪˈæθlən]

biathlonsubstantief
{m}

biatlonsubstantief
{m}

bib [bibs] (item of clothing for protecting other clothes while eating)
noun
[UK: bɪb]
[US: ˈbɪb]

slabbetjesubstantief

bib [bibs] (upper part of an apron or overalls)
noun
[UK: bɪb]
[US: ˈbɪb]

borstjesubstantief

salopettesubstantief

bibimbap (Korean dish of white rice topped with vegetables, beef, a whole egg, and gochujang)
noun

bibimbapsubstantief

Bible (Christian holy book)
proper noun
[UK: ˈbaɪb.l̩]
[US: ˈbaɪb.l̩]

bijbeleigennam
{m}

Schrifteigennam
{f}

bible (comprehensive manual)
noun
[UK: ˈbaɪb.l̩]
[US: ˈbaɪb.l̩]

bijbelsubstantief

Bible Belt (area in the United States)
proper noun

Bible Belteigennam

Bible Belt (area where conservative Protestant Christianity is dominant)
proper noun

Biblebelteigennam
{m}

Bijbelgordeleigennam
{m}

refobandeigennam
{m}

bible society noun
[UK: ˈbaɪb.l̩ sə.ˈsaɪə.ti]
[US: ˈbaɪb.l̩ sə.ˈsaɪə.ti]

Bijbelgenootschapsubstantief
{n}

biblical (of or relating to the Bible)
adjective
[UK: ˈbɪ.blɪk.l̩]
[US: ˈbɪ.blək.l̩]

bijbelsbijvoeglijk naamwoord

Biblical Hebrew (the archaic form of the Hebrew language, see also: Hebrew)
proper noun
[UK: ˈbɪ.blɪk.l̩ ˈhiː.bruː]
[US: ˈbɪ.blək.l̩ ˈhiː.bruː]

Bijbels Hebreeuwseigennam
{n}

bibliometric (of or pertaining to bibliometrics)
adjective

bibliometrischbijvoeglijk naamwoord

bibliometrics (analysis of texts)
noun

bibliometriesubstantief
{f}

bibliophile [bibliophiles] (person who loves books, see also: book lover)
noun
[UK: ˈbɪ.blɪə.faɪl]
[US: ˈbɪ.blɪə.faɪl]

bibliofielsubstantief

bicameral (having two separate legislative chambers)
adjective
[UK: ˌbaɪˈk.æ.mə.rəl]
[US: ˌbaɪˈk.æ.mə.rəl]

bikameraalbijvoeglijk naamwoord

tweekamerhigbijvoeglijk naamwoord

biceps [bicepses] (any muscle having two heads)
noun
[UK: ˈbaɪ.seps]
[US: ˈbaɪ.ˌseps]

bicepssubstantief
{m}

biceps [bicepses] (the upper arm, especially the muscles)
noun
[UK: ˈbaɪ.seps]
[US: ˈbaɪ.ˌseps]

armbuigspiersubstantief
{f}

elleboogbuigersubstantief
{m}

biceps brachii noun
[UK: ˈbaɪ.seps]
[US: ˈbaɪ.ˌseps]

armbuigspiersubstantief
{f}

bicepssubstantief
{m}

elleboogbuigersubstantief
{f}

bicker [bickered, bickering, bickers] (quarrel in a tiresome manner)
verb
[UK: ˈbɪkə(r)]
[US: ˈbɪkər]

bekvechtenwerkwoord

harrewarrenwerkwoord

12