Német-Holland szótár »

zu hollandul

NémetHolland
zutrauen [traute zu; hat zugetraut] Verb

vertrouwenhebbeninwerkwoord

zuweisen [wies zu; hat zugewiesen] Verb

inzendenv

toesturenv

toezendenv

zuzählen [zählte zu; hat zugezählt] Verb

aanrekenenwerkwoord

rekenentotwerkwoord

zugleich Adverb

aaneenbijwoord

bijeenbijwoord

gelijkbijwoord

gelijktijdigbijwoord

ineenbijwoord

samenbijwoord

tegelijkbijwoord

tegelijkertijdbijwoord

tevensbijwoord

tezamenbijwoord

tezelfdertijdbijwoord

zujauchzen

bijacclamatiebenoemen

toejuichenwerkwoord

zijnbijvalbetuigen

die Zukunft [der Zukunft; die Zukünfte] Substantiv

toekomendetijdsubstantief

toekomstsubstantief

verschietsubstantief

zulänglich

genoeg

voldoende

zuletzt Adverb

tenlaatstebijwoord

zum Beispiel

bijvoorbeeld

zum besten halten

bedottenwerkwoord

beduvelenwerkwoord

beetnemenwerkwoord

omdetuinleiden

zum Trotz

inweerwilvan

niettegenstaandevoegwoord

ondanks

tenspijtevan

trots

zumal

inhetbijzonder

inzonderheidbijwoord

voornamelijk

zumeist

hoogstensbijwoord

78910

Korábban kerestél rá