Német-Holland szótár »

zu hollandul

NémetHolland
chtigen [chtigte; hat gechtigt] Verb

sussenwerkwoord

temmenwerkwoord

totrustbrengenwerkwoord

verslaanwerkwoord

die chtigung [der chtigung; die chtigungen] Substantiv

bestraffingsubstantief

strafoefeningsubstantief

strafopleggingsubstantief

zuchtlos Adjektiv

ongedisciplineerdbijvoeglijk naamwoord

tuchtloosbijvoeglijk naamwoord

vrijgevochtenbijvoeglijk naamwoord

die chtung [der chtung; die chtungen] Substantiv

bouwsubstantief

cultuursubstantief

opvoedingsubstantief

teeltsubstantief

verbouwsubstantief

vormingsubstantief

zucken [zuckte; hat gezuckt] Verb

beginnentetrillenv

bevenv

bibberenv

huiverenv

krampachtigsamentrekkenv

rillenv

stuiptrekkenv

trillenv

cken [ckte; hat geckt] Verb

beurenv

heffenv

ontlokkenv

ophalenv

oprichtenv

tappenv

tevoorschijntrekkenv

tillenv

trekkenv

uithalenv

verheffenv

der Zucker [des Zuckers; die Zucker] Substantiv

suikerm

die Zuckerkrankheit [der Zuckerkrankheit; die Zuckerkrankheiten] Substantiv

diabetessubstantief

suikerziektesubstantief

zuckern [zuckerte; hat gezuckert] Verb

suikerenwerkwoord

die Zuckerwaren Substantiv

suikerwarenpl

1234