Német-Holland szótár »

ver- hollandul

NémetHolland
ver-

uiteen-

uitelkaar-

verabreden [verabredete; hat verabredet] Verb

afsprekenv

eenschikkingtreffenv

heteenszijnv

overeenkomenv

verabscheuen [verabscheute; hat verabscheut] Verb

eenafschuwhebbenvanwerkwoord

verafschuwenwerkwoord

verfoeienwerkwoord

verabschieden [verabschiedete; hat verabschiedet] Verb

ontslaanv

ontzettenv

royerenv

die Verachtung [der Verachtung; —] Substantiv

minachtingsubstantief

schamperheidsubstantief

verachtingsubstantief

versmadingsubstantief

verallgemeinern [verallgemeinerte; hat verallgemeinert] Verb

distribuerenv

rondbrengenv

verdelenv

veralten [veraltete; ist veraltet] Verb

verouderenv

backen [bäckt/backt; backte/(veraltend:) buk; hat gebacken] Verb

bakkenwerkwoord

fruitenwerkwoord

veraltet [veralteter; am veraltetsten] Adjektiv

archaïschbijvoeglijk naamwoord

verouderdbijvoeglijk naamwoord

das Gemach [des Gemach(e)s; die Gemächer/(veraltet:) Gemache] Substantiv

appartemento

flato

kamero

lokaalo

vertreko

der Löwe [des Löwen; die Löwen] (veraltet/poetisch/mundartlich: Leu) Substantiv

leeuwm

werden [wurde/(veraltet:) ward; ist geworden] Verb

gebeurenwerkwoord

ontstaanwerkwoord

opkomenwerkwoord

rakenwerkwoord

toegaanwerkwoord

voortganghebbenwerkwoord

wordenwerkwoord

jagen [jagte (veraltet: jug); hat/ist gejagt] Verb

aandrijvenv

bejagenv

drijvenv

12