Német-Holland szótár »

stern hollandul

NémetHolland
stern [lästerte; hat gelästert] Verb

vervloekenv

vloekenv

meistern [meisterte; hat gemeistert] Verb

bevangenv

overwinnenv

verslaanv

zegevierenv

mustern [musterte; hat gemustert] Verb

inspecterenwerkwoord

inspectiehoudenwerkwoord

schouwenwerkwoord

visiterenwerkwoord

das Ostern [des Ostern; die Ostern] Substantiv

Paseno

pflastern [pflasterte; hat gepflastert] Verb

bestratenv

plaveienv

polstern [polsterte; hat gepolstert] Verb

opvullenv

opzettenv

vullenv

die Rüster [der Rüster; die Rüstern] Substantiv

iepsubstantief

olmsubstantief

der Schweifstern [des Schweifsterns, des Schweifsternes; die Schweifsterne] Substantiv

komeetm

staartsterm

die Schwester [der Schwester; die Schwestern] Substantiv

zussubstantief

zustersubstantief

verfinstern [verfinsterte; hat verfinstert] Verb

verdonkerenv

verduisterenv

die Zisterne [der Zisterne; die Zisternen] Substantiv

baksubstantief

reservoirsubstantief

tanksubstantief

vergaarbaksubstantief

12