Német | Holland |
---|---|
der Aufruhr [des Aufruhrs; die Aufruhre] Substantiv | relsubstantief roerigheidsubstantief rustverstoringsubstantief spektakelsubstantief tumultsubstantief |
der Aufrührer [des Aufrührers; die Aufrührer] Substantiv | |
berühren [berührte; hat berührt] Verb | aandoenwerkwoord aangrijpenwerkwoord aankomenwerkwoord aanrakenwerkwoord beroerenwerkwoord bewegenwerkwoord ontroerenwerkwoord rakenwerkwoord toucherenwerkwoord treffenwerkwoord |
die Berührung [der Berührung; die Berührungen] Substantiv | aanrakingsubstantief contactsubstantief voelingsubstantief |
gerührt Adjektiv | aandoenlijkbijvoeglijk naamwoord aangedaanbijvoeglijk naamwoord geroerdbijvoeglijk naamwoord ontroerdbijvoeglijk naamwoord |
die Harnruhr Substantiv | diabetessubstantief suikerziektesubstantief |
leicht berühren | beroerenwerkwoord |