Német-Holland szótár »

raute hollandul

NémetHolland
die Raute [der Raute; die Raute] Substantiv

ruitsubstantief

ruit(figuur)substantief

wijnruitsubstantief

vertraut [vertrauter; am vertrautesten] Adjektiv

gezelligbijvoeglijk naamwoord

innigbijvoeglijk naamwoord

intiembijvoeglijk naamwoord

knusbijvoeglijk naamwoord

vertrouwelijkbijvoeglijk naamwoord

betrauen [betraute; hat betraut] Verb

belastenmetv

opdrachtgevenv

opdragenv

das Bilsenkraut [des Bilsenkrauts, des Bilsenkrautes; die Bilsenkräuter] Substantiv

bilzenkruido

die Eberraute Substantiv

averuitsubstantief

citroenkruidsubstantief

das Eisenkraut [des Eisenkrautes, des Eisenkrauts; die Eisenkräuter] Substantiv

ijzerhardo

verbenao

ergrauen [ergraute; ist ergraut] Verb

grijswordenv

grijzenv

vergrijzenv

das Farnkraut [des Farnkrautes/Farnkrauts; die Farnkräuter] Substantiv

vareno

das Heidekraut [des Heidekrautes, Heidekrauts;die Heidekräuter] Substantiv

dopheio

dopheideo

das Kraut [des Krautes/Krauts; die Kräuter] Substantiv

kruido
besonders süddeutsch, österreichisch

trauen [traute; hat getraut] Verb

indeechtverbindenv

trouwenv

zutrauen [traute zu; hat zugetraut] Verb

toevertrouwenwerkwoord

vertrouwenwerkwoord

vertrouwenhebbeninwerkwoord

vertrauen [vertraute; hat vertraut] (auf +AKK) Verb

fiduciehebbeninv

vertrouwenv

vertrouwenstelleninv