Német | Holland |
---|---|
infam [infamer; am infamsten] Adjektiv | oneervolbijvoeglijk naamwoord schandelijkbijvoeglijk naamwoord schunnigbijvoeglijk naamwoord smadelijkbijvoeglijk naamwoord vuigbijvoeglijk naamwoord |
die Infamie [der Infamie; die Infamien] Substantiv | laagheidsubstantief schanddaadsubstantief schandvleksubstantief schunnigheidsubstantief smeerlapperijsubstantief |
die Infanterie [der Infanterie; die Infanterien] Substantiv | infanteriesubstantief voetvolksubstantief |
die Infektion [der Infektion; die Infektionen] Substantiv | besmettingsubstantief infectiesubstantief |
der Infinitiv [des Infinitivs; die Infinitive] Substantiv | infinitiefm onbepaaldewijsm |
infizieren [infizierte; hat infiziert] Verb | |
die Information [der Information; die Informationen] Substantiv | |
informieren [informierte; hat informiert] (über +AKK) Verb | berichtenwerkwoord |
infundieren [infundierte; hat infundiert] Verb | aftrekkenwerkwoord latentrekkenwerkwoord zettenwerkwoord |
der Ingenieur [des Ingenieurs; die Ingenieure] Substantiv | |
der Ingwer [des Ingwers; die Ingwer] Substantiv | |
der Inhaber [des Inhabers; die Inhaber] Substantiv | |
der Inhalt [des Inhalt(e)s; die Inhalte] Substantiv | |
inhibieren | belemmerenwerkwoord belettenwerkwoord |