Nederlands-Engels woordenboek »

orde betekenis in Engels

NederlandsEngels
noordelijkst bijvoeglijk naamwoord

northernmost(farthest north)
adjective
[UK: ˈnɔː.ðən.məʊst] [US: ˈnɔː.ðənmoʊst]

Noorderdepartement eigennam
{n}

Nord(French department)
proper noun
[UK: ˈnɔːd] [US: ˈnɔːrd]

Noordereiland eigennam
{n}

North Island(one of the two major islands making up New Zealand)
proper noun
[UK: nɔːθ ˈaɪ.lənd] [US: ˈnɔːrθ ˈaɪ.lənd]

noorderlicht substantief
{n}

northern lights(the aurora of the northern hemisphere)
noun
[UK: ˈnɔː.ðən.laɪts] [US: ˈnɔː.ðən.laɪts]

noorderzijde substantief
{f}

northside(the northern side of a building, street, area, etc.)
noun

of woorden van die strekking phrase

or words to that effect(used to indicate a paraphrase)
phrase

omgorden werkwoord

belt [belted, belting, belts](surround)
verb
[UK: belt] [US: ˈbelt]

onbeantwoorde liefde substantief

unrequited love(love that is not reciprocated, even though reciprocation is desired)
noun

onbevooroordeeld bijvoeglijk naamwoord

unbiased(impartial or without bias or prejudice)
adjective
[UK: ˌʌn.ˈbaɪəst] [US: ˌʌn.ˈbaɪəst]

onbillijk beoordelen werkwoord

wrong [wronged, wronging, wrongs](to slander or impute evil)
verb
[UK: rɒŋ] [US: ˈrɒŋ]

onder de gordel preposition

below the belt((boxing) of a punch that lands below the opponent's waist)
preposition
[UK: bɪ.ˈləʊ ðə belt] [US: bəˈlo.ʊ ðə ˈbelt]

onder woorden brengen werkwoord

voice [voiced, voicing, voices](to give utterance or expression to)
verb
[UK: vɔɪs] [US: ˌvɔɪs]

ongeordend bijvoeglijk naamwoord

haphazard(random, chaotic, incomplete)
adjective
[UK: hæp.ˈhæ.zəd] [US: hæp.ˈhæ.zərd]

onoordeelkundig bijvoeglijk naamwoord

impolitic(not in accordance with good policy)
adjective
[UK: ɪm.ˈpɒ.lə.tɪk] [US: ˌɪm.ˈpɒ.ˈlɪ.ˌtɪk]

onordelijk bijvoeglijk naamwoord

chaotic(extremely disorganized or in disarray)
adjective
[UK: keɪ.ˈɒ.tɪk] [US: ke.ˈɑː.tɪk]

onverantwoordelijk bijvoeglijk naamwoord

irresponsible(lacking a sense of responsibility)
adjective
[UK: ˌɪ.rɪ.ˈspɒn.səb.l̩] [US: ɪ.rə.ˈspɑːn.səb.l̩]

oordeel substantief

verdict [verdicts](decision on an issue of fact in a civil or criminal case or an inquest)
noun
[UK: ˈvɜː.dɪkt] [US: ˈvɝː.dɪkt]

oordeel substantief
{n}

judgment [judgments](act of judging)
noun
[UK: ˈdʒʌdʒ.mənt] [US: ˈdʒʌdʒ.mənt]

sentence [sentences]((dated) decision or judgement of a court, see also: judgment; verdict)
noun
[UK: ˈsen.təns] [US: ˈsen.təns]

oordeelkundig bijvoeglijk naamwoord

judicious(having or characterized by good judgment or sound thinking)
adjective
[UK: dʒuː.ˈdɪ.ʃəs] [US: dʒuː.ˈdɪ.ʃəs]

oordelen werkwoord

judge [judged, judging, judges](to sit in judgment on, pass sentence on)
verb
[UK: dʒʌdʒ] [US: ˈdʒədʒ]

op de hoogte gesteld worden werkwoord

learn [learnt, learnt, learning, learns](to come to know; to become informed of; to find out)
verb
[UK: lɜːn] [US: ˈlɝːn]

op orde bijvoeglijk naamwoord

in order(ready, prepared)
adjective
[UK: ɪn ˈɔː.də(r)] [US: ɪn ˈɔːr.dər]

op volgorde bijvoeglijk naamwoord

in order(in sequence)
adjective
[UK: ɪn ˈɔː.də(r)] [US: ɪn ˈɔːr.dər]

op volgorde bijwoord

sequentially(in sequence; in order)
adverb
[UK: sɪ.ˈkwen.ʃə.li] [US: sə.ˈkwen.tʃə.li]

op voorhand veroordelen werkwoord

foredoom [foredoomed, foredooming, foredooms](To predestine a doom)
verb
[UK: fɔː.ˈduːm] [US: fɔːr.ˈduːm]

opgehangen worden werkwoord

hang [hung, hung, hanging, hangs](to be executed using gallows)
verb
[UK: hæŋ] [US: ˈhæŋ]

opgetrokken worden werkwoord

hoist [hoisted, hoisting, hoists](transitive: to raise; to lift; to elevate)
verb
[UK: hɔɪst] [US: ˌhɔɪst]

Oranjeorde eigennam

Orange Order(organization)
proper noun

oud doen worden werkwoord

age [aged, aging, ages](transitive: cause to grow old)
verb
[UK: eɪdʒ] [US: ˈeɪdʒ]

oud worden werkwoord

age [aged, aging, ages](intransitive: become old)
verb
[UK: eɪdʒ] [US: ˈeɪdʒ]

pikorde substantief
{f}

food chain [food chains](idiomatic: a hierarchy)
noun
[UK: fuːd tʃeɪn] [US: ˈfuːd ˈtʃeɪn]

pecking order(The usually informal hierarchy of authority or command, often partial or approximate)
noun
[UK: ˈpekɪŋ ˈɔː.də(r)] [US: ˈpekɪŋ ˈɔːr.dər]

pocketwoordenboek substantief
{n}

pocket dictionary(portable dictionary)
noun
[UK: ˈpɒkɪt ˈdɪk.ʃən.ri] [US: ˈpɑːkət ˈdɪk.ʃə.ˌne.ri]

quattuordeciljard telwoord

octovigintillion(10^87)
numeral

quattuordeciljon telwoord

septenvigintillion(10^84, see also: quattuordecillion)
numeral

rangorde substantief
{f}

hierarchy [hierarchy](class of objects)
noun
[UK: ˈhaɪə.rɑːk.i] [US: ˈhaɪə.ˌrɑːrk.i]

recht worden werkwoord

straighten [straightened, straightening, straightens](to become straight)
verb
[UK: ˈstreɪt.n̩] [US: ˈstreɪt.n̩]

ridderorde substantief
{m}

order of knighthood(order)
noun

rijp worden werkwoord

season [seasoned, seasoning, seasons](to become mature)
verb
[UK: ˈsiːz.n̩] [US: ˈsiːz.n̩]

3456

Zoek geschiedenis