Engels-Nederlands woordenboek »

belt betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
belt [belts] (band used for safety purposes)
noun
[UK: belt]
[US: ˈbelt]

veiligheidsgordelsubstantief
{m}

belt [belts] (band worn around the waist)
noun
[UK: belt]
[US: ˈbelt]

broeksbandsubstantief
{m}

ceintuursubstantief
{m}

gordelsubstantief
{m}

riemsubstantief
{m}

belt [belted, belting, belts] (beat with a belt)
verb
[UK: belt]
[US: ˈbelt]

van de riem gevenwerkwoord

belt [belted, belting, belts] (fasten a belt)
verb
[UK: belt]
[US: ˈbelt]

insnoerenwerkwoord

belt [belts] (powerful blow)
noun
[UK: belt]
[US: ˈbelt]

dreunsubstantief

klapsubstantief

oplawaaisubstantief

slagsubstantief

belt [belted, belting, belts] (scream)
verb
[UK: belt]
[US: ˈbelt]

brullenwerkwoord

uitbrullenwerkwoord

belt [belted, belting, belts] (surround)
verb
[UK: belt]
[US: ˈbelt]

omgevenwerkwoord

omgordenwerkwoord

omringenwerkwoord

omzomenwerkwoord

below the belt ((boxing) of a punch that lands below the opponent's waist)
preposition
[UK: bɪ.ˈləʊ ðə belt]
[US: bəˈlo.ʊ ðə ˈbelt]

onder de gordelpreposition

Bible Belt (area in the United States)
proper noun

Bible Belteigennam

Bible Belt (area where conservative Protestant Christianity is dominant)
proper noun

Biblebelteigennam
{m}

Bijbelgordeleigennam
{m}

refobandeigennam
{m}

chastity belt (belt-like garment)
noun
[UK: ˈtʃæ.stɪ.ti belt]
[US: ˈtʃæ.stə.ti ˈbelt]

kuisheidsgordelsubstantief
{m}

conveyor belt (continuous band moved to transport objects)
noun
[UK: kən.ˈveɪə(r) belt]
[US: kən.ˈveɪər ˈbelt]

loopbandsubstantief

Kuiper belt (region of space in the Solar System)
proper noun
[UK: ˈkuː.pə(r) belt]
[US: ˈkuː.pər ˈbelt]

Kuipergordeleigennam
{m}

seat belt [seat belts] (restraining belt)
noun
[UK: siːt belt]
[US: ˈsiːt ˈbelt]

veiligheidsgordelsubstantief
{m}

veiligheidsriemsubstantief
{m}

tighten one's belt (be more frugal)
verb
[UK: ˈtaɪt.n̩ wʌnz belt]
[US: ˈtaɪt.n̩ wʌnz ˈbelt]

de broekriem aanhalenwerkwoord