Nederlands-Engels woordenboek »

op betekenis in Engels

NederlandsEngels
op werkwoord

heighten [heightened, heightening, heightens](to make higher)
verb
[UK: ˈhaɪt.n̩] [US: ˈhaɪt.n̩]

op preposition

by(indicates a means)
preposition
[UK: baɪ] [US: baɪ]

on(positioned at the upper surface of)
preposition
[UK: ɒn] [US: ɑːn]

over(physical positioning: on top of; above)
preposition
[UK: ˈəʊv.ə(r)] [US: ˈoʊv.r̩]

up(toward the top)
preposition
[UK: ʌp] [US: ʌp]

upon(being above and in contact with another)
preposition
[UK: ə.ˈpɒn] [US: ə.ˈpɑːn]

op bijvoeglijk naamwoord

done(being exhausted or fully spent)
adjective
[UK: dʌn] [US: ˈdən]

gone(used up)
adjective
[UK: ɡɒn] [US: ˈɡɒn]

jaded(Worn out, wearied, or lacking enthusiasm; exhausted)
adjective
[UK: ˈdʒeɪ.dɪd] [US: ˈdʒeɪ.dəd]

on(in the state of being active, functioning or operating)
adjective
[UK: ɒn] [US: ɑːn]

up(standing)
adjective
[UK: ʌp] [US: ʌp]

zonked(slang: extremely fatigued)
adjective

op ... na bijvoeglijk naamwoord

up to(mathematics: considering all members of an equivalence class the same)
adjective
[UK: ʌp.tuː] [US: ʌp.tuː]

op afschuwelijke wijze bijwoord

abominably(in an abominable manner)
adverb
[UK: ə.ˈbɒ.mɪ.nə.bli] [US: ə.ˈbɒ.mɪ.nə.bli]

op afstand preposition

at bay(unable to come closer)
preposition
[UK: ət beɪ] [US: ət ˈbeɪ]

op basis van preposition

on the basis ofpreposition

op blote voeten bijwoord

barefoot(wearing nothing on the feet)
adverb
[UK: ˈbeə.fʊt] [US: ˈber.ˌfʊt]

op de allereerste plaats bijwoord

first and foremost(primarily; most importantly)
adverb
[UK: ˈfɜːst ənd ˈfɔː.məʊst] [US: ˈfɝːst ænd ˈfɔːmoʊst]

op de been brengen werkwoord

raise [raised, raising, raises](to collect)
verb
[UK: reɪz] [US: ˈreɪz]

op de dag af preposition

to the day(measured on the level of days)
preposition

op de eerste plaats preposition

for one thing((to introduce the first item))
preposition
[UK: fɔː(r) wʌn ˈθɪŋ] [US: ˈfɔːr wʌn ˈθɪŋ]

op de gevoelige plaat vastleggen werkwoord

lens(to film)
verb
[UK: lenz] [US: ˈlenz]

op de helling zetten werkwoord

jeopardize [jeopardized, jeopardizing, jeopardizes](put in jeopardy)
verb
[UK: ˈdʒe.pə.daɪz] [US: ˈdʒe.pər.ˌdaɪz]

op de heupen werken werkwoord

nettle [nettled, nettling, nettles](to pique, irritate, vex or provoke someone)
verb
[UK: ˈnet.l̩] [US: ˈnet.l̩]

op de hielen zitten werkwoord

heel [heeled, heeling, heels](To follow at somebody's heels)
verb
[UK: hiːl] [US: ˈhiːl]

op de hoogte bijwoord

abreast(informed)
adverb
[UK: ə.ˈbrest] [US: ə.ˈbrest]

op de hoogte gesteld worden werkwoord

learn [learnt, learnt, learning, learns](to come to know; to become informed of; to find out)
verb
[UK: lɜːn] [US: ˈlɝːn]

op de hoogte stellen werkwoord

forewarn [forewarned, forewarning, forewarns](to warn in advance)
verb
[UK: fɔː.ˈwɔːn] [US: fɔːr.ˈwɔːrn]

op de hoogte zijn bijvoeglijk naamwoord

aware(having knowledge of something)
adjective
[UK: ə.ˈweə(r)] [US: ə.ˈwer]

op de koop toe preposition

for good measure(in excess of the required minimum)
preposition
[UK: fɔː(r) ɡʊd ˈme.ʒə(r)] [US: ˈfɔːr ˈɡʊd ˈme.ʒər]

op de markt brengen werkwoord

market [marketed, marketing, markets](to make available and promote)
verb
[UK: ˈmɑːkɪt] [US: ˈmɑːrkət]

op de rem staan/trappen werkwoord

brake [braked, braking, brakes](to operate brakes)
verb
[UK: breɪk] [US: ˈbreɪk]

op de rooster gelegd bijvoeglijk naamwoord

roast(subjected to roasting, bantered)
adjective
[UK: rəʊst] [US: roʊst]

op de rooster leggen werkwoord

roast [roasted, roasting, roasts](to banter, severely criticize)
verb
[UK: rəʊst] [US: roʊst]

op de tenen getrapt bijvoeglijk naamwoord

miffed(somewhat indignant, irritated, angry, put out or annoyed)
adjective
[UK: ˈmɪft] [US: ˈmɪft]

op de tippen lopen werkwoord

tiptoe [tiptoed, tiptoeing, tiptoes](to walk quietly)
verb
[UK: ˈtɪp.təʊ] [US: ˈtɪpˌto.ʊ]

op de verdieping hoger preposition

above stairs(on an upper floor)
preposition

op de zenuwen werken werkwoord

get on someone's nerves(annoy or irritate)
verb
[UK: ˈɡet ɒn ˈsəˌm.wənz nɜːvz] [US: ˈɡet ɑːn ˈsəˌm.wənz ˈnɝːvz]

grate [grated, grating, grates](to grate on one's nerves, irritate)
verb
[UK: ɡreɪt] [US: ˈɡreɪt]

op den duur preposition

in the long run(eventually)
preposition
[UK: ɪn ðə ˈlɒŋ rʌn] [US: ɪn ðə ˈlɔːŋ ˈrən]

12

Zoek geschiedenis