Engels-Nederlands woordenboek »

heel betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
heel [heels] (anatomy: part of the foot)
noun
[UK: hiːl]
[US: ˈhiːl]

haksubstantief
{c}

hielsubstantief
{c}

heel [heels] (end-piece of a loaf of bread)
noun
[UK: hiːl]
[US: ˈhiːl]

korstsubstantief
{m}

heel [heeled, heeling, heels] (incline)
verb
[UK: hiːl]
[US: ˈhiːl]

hellenwerkwoord

heel [heeled, heeling, heels] (To follow at somebody's heels)
verb
[UK: hiːl]
[US: ˈhiːl]

op de hielen zittenwerkwoord

Achilles heel (vulnerability in an otherwise strong situation)
noun

achilleshielsubstantief

balance wheel (timepiece mechanism)
noun
[UK: ˈbæ.ləns ˈwiːl̩]
[US: ˈbæ.ləns ˈhwiːl̩]

onrustsubstantief
{m} {f}

break on the wheel (to execute by beating)
verb
[UK: breɪk ɒn ðə ˈwiːl̩]
[US: ˈbreɪk ɑːn ðə ˈhwiːl̩]

radbrakenwerkwoord

cartwheel [cartwheels] (gymnastic maneuver)
noun
[UK: ˈkɑː.twiːl]
[US: ˈkɑːr.ˌtwil]

radslagsubstantief
{m}

cartwheel [cartwheels] (wheel of a cart)
noun
[UK: ˈkɑː.twiːl]
[US: ˈkɑːr.ˌtwil]

wagenwielsubstantief
{n}

drive wheel (a wheel that transmits force.)
noun

aandrijfwielsubstantief
{n}

Ferris wheel (ride at a fair consisting of large wheel)
noun
[UK: ˈfe.rɪs.ˈwiːl]
[US: ˈfe.rɪs.ˈwiːl]

reuzenradsubstantief
{n}

fifth wheel (anything superfluous or unnecessary)
noun
[UK: ˈfɪfθ ˈwiːl̩]
[US: ˈfɪfθ ˈhwiːl̩]

't vijfde wielsubstantief

flywheel (rotating mass)
noun
[UK: ˈflaɪ.wiːl]
[US: ˈflaɪ.ˌwil]

vliegwielsubstantief
{n}

four-wheel drive [four-wheel drives] (transmission system)
noun
[UK: fɔː(r) ˈwiːl̩ draɪv]
[US: ˈfɔːr ˈhwiːl̩ ˈdraɪv]

vierwielaandrijvingsubstantief
{f}

four-wheel drive [four-wheel drives] (vehicle)
noun
[UK: fɔː(r) ˈwiːl̩ draɪv]
[US: ˈfɔːr ˈhwiːl̩ ˈdraɪv]

fourwheeldrivesubstantief
{m}

four-wheeler (vehicle with four wheels)
noun
[UK: fɔː(r) ˈwiː.lə(r)]
[US: ˈfɔːr ˈwiː.lər]

vierwielersubstantief
{m}

freewheel (device)
noun
[UK: friː.ˈwiːl]
[US: friː.ˈwiːl]

vrijloopnaafsubstantief
{m} {f}

freewheeling (unbounded by rules or conventions)
adjective
[UK: friː.ˈwiːl.ɪŋ]
[US: ˈfriː.ˌwil.ɪŋ]

vrijwielenbijvoeglijk naamwoord

front-wheel drive (layout in which only ront wheels drive)
noun
[UK: frʌnt ˈwiːl̩ draɪv]
[US: ˈfrənt ˈhwiːl̩ ˈdraɪv]

voorwielaandrijvingsubstantief
{f}

gear wheel (wheel with a toothed rim)
noun
[UK: ɡɪə(r) ˈwiːl̩]
[US: ˈɡɪr ˈhwiːl̩]

tandradsubstantief
{n}

tandwielsubstantief
{n}

head over heels (tumbling upside down)
adverb
[UK: hed ˈəʊv.ə(r) hiːlz]
[US: ˈhed ˈoʊv.r̩ ˈhiːlz]

halsoverkopbijwoord

high heels (pair of shoes)
noun
[UK: haɪ hiːlz]
[US: ˈhaɪ ˈhiːlz]

hoge hakkensubstantief
{n-Pl}

kick wheel (A wheel or disc used to throw pots, turned by kicking or pushing a heavy stone or concrete base with the foot)
noun

pottenbakkersschijfsubstantief
{f}

mouse wheel (disc used for scrolling)
noun

muiswieltjesubstantief
{n}

scrollwieltjesubstantief
{n}

potter's wheel (machine used by a potter)
noun
[UK: ˈpɑː.tərz ˈwiːl̩]
[US: ˈpɑː.tərz ˈhwiːl̩]

pottenbakkersschijfsubstantief
{f}

reinvent the wheel (do work unnecessarily)
verb

het wiel opnieuw uitvindenwerkwoord

spinning wheel (device for spinning thread with a wheel and a spindle)
noun
[UK: ˈspɪn.ɪŋ ˈwiːl̩]
[US: ˈspɪn.ɪŋ ˈhwiːl̩]

spinnewielsubstantief
{n}

squeaky wheel system noun

piepsysteemsubstantief
{n}

steering wheel [steering wheels] (wheel-shaped control)
noun
[UK: ˈstɪər.ɪŋ ˈwiːl̩]
[US: ˈstɪr.ɪŋ ˈhwiːl̩]

stuursubstantief
{n}

stuurradsubstantief
{n}

stuurwielsubstantief
{n}

stiletto heel (heel of a high and narrow shoe)
noun
[UK: stɪ.ˈle.təʊ hiːl]
[US: stə.ˈleto.ʊ ˈhiːl]

naaldhaksubstantief
{c}

two-wheeler (bicycle or motorcycle)
noun

tweewielersubstantief
{m}

water wheel (wheel propelled by water)
noun

waterradsubstantief

well-heeled (rich; affluent)
adjective
[UK: wel ˈhɪəld]
[US: wel ˈhɪəld]

rijkbijvoeglijk naamwoord

welvarendbijvoeglijk naamwoord

wheel [wheels] (a circular device facilitating movement or transportation)
noun
[UK: ˈwiːl̩]
[US: ˈhwiːl̩]

radsubstantief
{n}

12