over betekenis in Nederlands
| Engels | Nederlands |
|---|---|
| over (again) adverb [UK: ˈəʊv.ə(r)] [US: ˈoʊv.r̩] | opnieuwbijwoord overbijwoord |
| over (ended) adjective [UK: ˈəʊv.ə(r)] [US: ˈoʊv.r̩] | voorbijbijvoeglijk naamwoord |
| over (from upright to horizontal position) adverb [UK: ˈəʊv.ə(r)] [US: ˈoʊv.r̩] | ombijwoord omverbijwoord |
| over (physical positioning: on top of; above) preposition [UK: ˈəʊv.ə(r)] [US: ˈoʊv.r̩] | bovenpreposition oppreposition overpreposition |
| over a barrel (in a helpless situation) preposition | hopeloospreposition in de knelpreposition |
| over and above (in addition to) preposition [UK: ˈəʊv.ə(r) ənd ə.ˈbʌv] [US: ˈoʊv.r̩ ænd ə.ˈbʌv] | bovenoppreposition |
| over and above (supplementary) adverb [UK: ˈəʊv.ə(r) ənd ə.ˈbʌv] [US: ˈoʊv.r̩ ænd ə.ˈbʌv] | bovenopbijwoord |
| over my dead body (absolutely not) preposition [UK: ˈəʊv.ə(r) maɪ ded ˈbɒ.di] [US: ˈoʊv.r̩ ˈmaɪ ˈded ˈbɑː.di] | over mijn lijkpreposition |
| over the top (beyond normal, expected, or reasonable limits; excessive; exaggerated) adjective [UK: ˈəʊv.ə(r) ðə tɒp] [US: ˈoʊv.r̩ ðə ˈtɑːp] | overdrevenbijvoeglijk naamwoord te veel van het goedebijvoeglijk naamwoord |
| over there (in that place) adverb [UK: ˈəʊv.ə(r) ðeə(r)] [US: ˈoʊv.r̩ ˈðer] | daarbijwoord |
| overachiever [overachievers] (one who overachieves) noun | uitschietersubstantief |
| overact [overacted, overacting, overacts] (act in an exaggerated manner) verb [UK: ˌəʊv.ə.ˈrækt] [US: ˌoʊv.ə.ˈrækt] | overacterenwerkwoord |
| overall (all-encompassing) adjective [UK: ˌəʊv.ə.ˈrɔːl] [US: ˌoʊv.ə.ˈrɔːl] | globaalbijvoeglijk naamwoord |
| overall (generally) adverb [UK: ˌəʊv.ə.ˈrɔːl] [US: ˌoʊv.ə.ˈrɔːl] | globaalbijwoord |
| overall (protective garment worn over clothing) noun [UK: ˌəʊv.ə.ˈrɔːl] [US: ˌoʊv.ə.ˈrɔːl] | overallsubstantief |
| overalls [overalls] (loose fitting pair of pants with a bib) noun [UK: ˈəʊv.ə.rɔːlz] [US: ˈoʊv.r̩.rɔːlz] | tuinpaksubstantief |
| overeat [overate, overeaten, overeating, overeats] (eat too much) verb [UK: ˌəʊv.ə.ˈriːt] [US: ˌoʊv.ə.ˈriːt] | overetenwerkwoord |
| overbite [overbites] (malocclusion in which the upper teeth extend over the lower ones) noun [UK: ˌəʊvəˈbaɪt ] [US: ˌoʊvərˈbaɪt ] | overbeetsubstantief |
| overboard (over the edge, off a boat) adverb [UK: ˈəʊv.ə.bɔːd] [US: ˈoʊv.r̩.bɔːd] | overboordbijwoord |
| overcome [overcame, overcome, overcoming, overcomes] (to surmount, get the better of) verb [UK: ˌəʊv.əˈkʌm] [US: ˌoʊv.ə.ˈkʌm] | overwinnenwerkwoord |
| overcapacity [overcapacities] (a capacity that is in excess of what is needed) noun [UK: ˌəʊv.ək.ə.ˈpæ.sə.ti] [US: ˌoʊv.ək.ə.ˈpæ.sə.ti] | overcapaciteitsubstantief |
| overcast (covered with clouds; overshadowed; darkened) adjective [UK: ˌəʊv.əˈk.ɑːst] [US: ˌoʊv.ə.ˈk.ɑːst] | betrokkenbijvoeglijk naamwoord bewolktbijvoeglijk naamwoord |
| overcast (in a state of depression; gloomy; melancholy) adjective [UK: ˌəʊv.əˈk.ɑːst] [US: ˌoʊv.ə.ˈk.ɑːst] | neerslachtigbijvoeglijk naamwoord |
| overcast [overcasted, overcasted, overcasting, overcasts] (to be or become cloudy) verb [UK: ˌəʊv.əˈk.ɑːst] [US: ˌoʊv.ə.ˈk.ɑːst] | bewolkt zijnwerkwoord |
| overcast [overcasted, overcasted, overcasting, overcasts] (to cover with cloud; to overshadow; to darken) verb [UK: ˌəʊv.əˈk.ɑːst] [US: ˌoʊv.ə.ˈk.ɑːst] | bewolkenwerkwoord verduisterenwerkwoord |
| overcoat [overcoats] (garment) noun [UK: ˈəʊv.ək.əʊt] [US: ˈoʊv.əkoʊt] | overjassubstantief |
| overconfident (presumptuous, cocksure, rude, disrespectful) adjective [UK: ˌəʊv.əˈk.ɒn.fɪ.dənt] [US: ˌoʊv.ə.ˈk.ɒn.fɪ.dənt] | overmoedigbijvoeglijk naamwoord |
| overdo [overdid, overdone, overdoing, overdoes] (to do too much of something) verb [UK: ˌəʊv.ə.ˈduː] [US: ˌoʊv.ə.ˈduː] | overdrijvenwerkwoord |
| overdose [overdoses] (excessive and dangerous dose of a drug) noun [UK: ˈəʊv.ə.dəʊs] [US: ˈoʊv.ədoʊs] | overdosissubstantief |
| overdraw [overdrew, overdrawn, overdrawing, overdraws] (withdraw more money from an account than there is credit) verb [UK: ˌəʊv.ə.ˈdrɔː] [US: ˌoʊv.ə.ˈdrɔː] | in het rood gaanwerkwoord |
| overdue (Late; especially, past a deadline or too late to fulfill a need) adjective [UK: ˌəʊv.ə.ˈdjuː] [US: ˌoʊv.r̩.ˈduː] | achterstalligbijvoeglijk naamwoord over tijdbijvoeglijk naamwoord |
