Nederlands-Engels woordenboek »

een betekenis in Engels

NederlandsEngels
een solo spelen werkwoord

solo(to perform a solo)
verb
[UK: ˈsəʊ.ləʊ] [US: ˈsoˌloʊ]

een spaak in het wiel steken substantief

monkey wrench [monkey wrenches](problem)
noun
[UK: ˈmʌŋk.i rentʃ] [US: ˈmʌŋk.i ˈrentʃ]

een speld tussen krijgen werkwoord

get a word in edgewise(to break into or participate in a conversation)
verb

een stap voor zijn werkwoord

get a leg up(To gain some advantage; to get a head start.)
verb

een steek laten vallen werkwoord

drop the ball(fail in one’s responsibilities)
verb

een stelling bouwen werkwoord

scaffold [scaffolded, scaffolding, scaffolds](set up scaffolding)
verb
[UK: ˈskæ.fəʊld] [US: ˈskæfoʊld]

een stortbad nemen werkwoord

shower [showered, showering, showers](to bathe using a shower)
verb
[UK: ˈʃaʊə(r)] [US: ˈʃaʊər]

een taak toekennen werkwoord

task [tasked, tasking, tasks](assign a task to)
verb
[UK: tɑːsk] [US: ˈtæsk]

een tandje bijzetten werkwoord

pull one's socks up(start making an effort; to renew or redouble one's efforts)
verb

een tapijt vormen werkwoord

carpet [carpeted, carpeting, carpets](to cover like a carpet)
verb
[UK: ˈkɑː.pɪt] [US: ˈkɑːr.pət]

een tegelijk bijwoord

one at a time(individually)
adverb
[UK: wʌn ət ə ˈtaɪm] [US: wʌn ət ə ˈtaɪm]

een tegengewicht vormen voor werkwoord

counterbalance(to apply weight in order to balance)
verb
[UK: ˌkaʊn.tə.ˈbæ.ləns] [US: ˈkaʊn.tər.ˌbæ.ləns]

een tegenkracht vormen voor werkwoord

counterbalance(to match or equal in effect when applying opposing force)
verb
[UK: ˌkaʊn.tə.ˈbæ.ləns] [US: ˈkaʊn.tər.ˌbæ.ləns]

een terras aanleggen werkwoord

terrace(to provide with a terrace)
verb
[UK: ˈte.rəs] [US: ˈte.rəs]

een tip geven werkwoord

clue(to provide with a clue)
verb
[UK: kluː] [US: ˈkluː]

een toeval krijgen werkwoord

have kittens(to become extremely upset)
verb

een totale ommekeer uitvoeren werkwoord

about-face(to change opinion or attitude)
verb
[UK: ə.ˌbaʊt ˈfeɪs] [US: ə.ˌbaʊt ˈfeɪs]

een trapje hoger preposition

above(higher in rank)
preposition
[UK: ə.ˈbʌv] [US: ə.ˈbʌv]

een troop gebruiken werkwoord

trope(to use a trope)
verb
[UK: trəʊp] [US: troʊp]

een TV programma coördineren werkwoord

anchor [anchored, anchoring, anchors](to perform as a TV anchorman)
verb
[UK: ˈæŋkə(r)] [US: ˈæŋkər]

een-tweetje substantief
{n}

one-two(soccer: quick one-touch play between two players)
noun

een uiltje knappen werkwoord

kip(to sleep, in a temporary, charitable, or necessary situation)
verb
[UK: kɪp] [US: ˈkɪp]

een uitkomst hebben werkwoord

turn out(to result; end up)
verb
[UK: tɜːn ˈaʊt] [US: ˈtɝːn ˈaʊt]

een uitstap maken werkwoord

jaunt(to ramble here and there; to stroll; to make an excursion)
verb
[UK: dʒɔːnt] [US: ˈdʒɒnt]

een uitval doen werkwoord

sally(to make a sudden attack )
verb
[UK: ˈsæ.li] [US: ˈsæ.li]

één uur bijwoord

o'clock(indication of time (the translations below are of "one o’clock"))
adverb
[UK: ə.ˈklɒk] [US: ə.ˈklɑːk]

een uur in de wind stinken werkwoord

stink to high heaven(to have a very strong and unpleasant smell)
verb

een vaste benoeming hebben substantief

tenure(status of having a permanent post)
noun
[UK: ˈte.njʊə(r)] [US: ˈte.njər]

een vergissing maken werkwoord

err [erred, erring, errs]verb
[UK: ɜː(r)] [US: ˈer]

een verhulde zegen substantief

blessing in disguise(A seeming misfortune that turns out to be for the best)
noun
[UK: ˈbles.ɪŋ ɪn dɪs.ˈɡaɪz] [US: ˈbles.ɪŋ ɪn ˌdɪˈs.ɡaɪz]

een verkleuring veroorzaakt door hitte substantief

scorch [scorches](A discolouration caused by heat)
noun
[UK: skɔːtʃ] [US: ˈskɔːrtʃ]

een veroordeelde substantief

con [cons](a convicted criminal, a convict)
noun
[UK: kɒn] [US: ˈkɑːn]

een veroordeelde crimineel substantief

con [cons](a convicted criminal, a convict)
noun
[UK: kɒn] [US: ˈkɑːn]

een vijs kwijt zijn werkwoord

have a screw loose(to be insane, irrational, or eccentric)
verb
[UK: həv ə skruː luːs] [US: həv ə ˈskruː ˈluːs]

een vliegverbod opleggen werkwoord

ground [grounded, grounding, grounds](to forbid an aircraft or pilot to fly)
verb
[UK: ɡraʊnd] [US: ˈɡraʊnd]

een vlucht nemen werkwoord

take off(to become successful)
verb
[UK: teɪk ɒf] [US: ˈteɪk ˈɒf]

één voor allen phrase

one for all, all for one(motto: working for each other)
phrase
[UK: wʌn fɔː(r) ɔːl ɔːl fɔː(r) wʌn] [US: wʌn ˈfɔːr ɔːl ɔːl ˈfɔːr wʌn]

een voor een bijwoord

one at a time(individually)
adverb
[UK: wʌn ət ə ˈtaɪm] [US: wʌn ət ə ˈtaɪm]

one by one(individually)
adverb
[UK: wʌn baɪ wʌn] [US: wʌn baɪ wʌn]

een voorgevoel hebben werkwoord

presage [presaged, presaging, presages](to have a presentiment of)
verb
[UK: prɪ.ˈseɪdʒ] [US: ˈpre.sɪdʒ]

2345

Zoek geschiedenis