Engels-Nederlands woordenboek »

anchor betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
anchor [anchored, anchoring, anchors] (to hold an object to a fixed point)
verb
[UK: ˈæŋkə(r)]
[US: ˈæŋkər]

ankerenwerkwoord

het anker uitwerpenwerkwoord

verankerenwerkwoord

anchor [anchored, anchoring, anchors] (to perform as a TV anchorman)
verb
[UK: ˈæŋkə(r)]
[US: ˈæŋkər]

bij mekaar pratenwerkwoord

een TV programma coördinerenwerkwoord

anchor [anchored, anchoring, anchors] (to provide emotional stability)
verb
[UK: ˈæŋkə(r)]
[US: ˈæŋkər]

houvast biedenwerkwoord

anchor [anchors] (tool to moor a vessel into sea bottom)
noun
[UK: ˈæŋkə(r)]
[US: ˈæŋkər]

ankersubstantief
{n}

anchorage [anchorages] (place for anchoring)
noun
[UK: ˈæŋk.ə.rɪdʒ]
[US: ˈæŋk.ə.rədʒ]

ankerplaatssubstantief
{f}

redesubstantief

ree [reeën]substantief

anchorite [anchorites] (one who lives in seclusion)
noun
[UK: ˈæŋk.ə.raɪt]
[US: ˈæŋk.ə.raɪt]

anachoreetsubstantief
{m}

heremietsubstantief
{m}

kluizenaarsubstantief
{m}

anchorman [anchormen] (TV host, see also: anchor)
noun
[UK: ˈænk.ə.mən]
[US: ˈæŋk.ər.ˌmæn]

nieuwsankersubstantief
{m}

nieuwslezersubstantief
{m}

news anchor (presenter of news broadcasts)
noun

nieuwslezersubstantief
{m}