Nederlands-Engels woordenboek »

een betekenis in Engels

NederlandsEngels
een duwtje in de rug geven werkwoord

boost [boosted, boosting, boosts](to lift or push from behind)
verb
[UK: buːst] [US: ˈbuːst]

een eed afleggen werkwoord

swear [swore, sworn, swearing, swears](to take an oath)
verb
[UK: sweə(r)] [US: ˈswer]

een eeuwigheid bijwoord

forever((colloquially) for a very long time)
adverb
[UK: fə.ˈre.və(r)] [US: fə.ˈre.vər]

een ei bevruchten werkwoord

hatch [hatched, hatching, hatches](to incubate eggs)
verb
[UK: hætʃ] [US: ˈhætʃ]

eén en al oor bijvoeglijk naamwoord

all ears(listening intensely)
adjective
[UK: ɔːl ɪəz] [US: ɔːl ˈɪrz]

een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen phrase

once bitten, twice shy(one is cautious in the future if hurt in the past)
phrase

een figuur slaan substantief

egg on one's face(suffer embarrassment or humiliation)
noun

een flater slaan werkwoord

blunder [blundered, blundering, blunders](To make a stupid mistake)
verb
[UK: ˈblʌn.də(r)] [US: ˈblʌn.dər]

een fluitje van een cent bijvoeglijk naamwoord

easy as pie(very easy)
adjective

een fopduik maken werkwoord

dive [dove, dived, diving, dives](sports: imitate a foul)
verb
[UK: daɪv] [US: ˈdaɪv]

een foto nemen werkwoord

photograph [photographed, photographing, photographs](to take a photograph)
verb
[UK: ˈfəʊ.tə.ɡrɑːf] [US: ˈfoʊ.tə.ɡrɑːf]

take a picture(capture an image)
verb

een fout maken werkwoord

err [erred, erring, errs]verb
[UK: ɜː(r)] [US: ˈer]

mistake(To make an error)
verb
[UK: mɪ.ˈsteɪk] [US: ˌmɪ.ˈsteɪk]

een gegeven paard niet in de bek kijken phrase

don't look a gift horse in the mouth(a phrase referring to unappreciatively questioning of a gift or handout too closely)
phrase
[UK: dəʊnt lʊk ə ɡɪft hɔːs ɪn ðə maʊθ] [US: ˈdoʊnt ˈlʊk ə ˈɡɪft ˈhɔːrs ɪn ðə ˈmaʊθ]

een gelofte voorstellend bijvoeglijk naamwoord

votive(of, expressing or symbolizing a vow)
adjective
[UK: ˈvəʊ.tɪv] [US: ˈvoʊ.tɪv]

een gewaarschuwd mens telt voor twee phrase

forewarned is forearmed(proverb)
phrase

een gezicht om leer op te kloppen preposition

like the back end of a bus(very unattractive)
preposition

een glimp opvangen werkwoord

glimpse [glimpsed, glimpsing, glimpses](see briefly)
verb
[UK: ɡlɪmps] [US: ˈɡlɪmps]

een goed begin is het halve werk phrase

well begun is half done(much depends on the beginning of an endeavour)
phrase

een groentje bijvoeglijk naamwoord

green [greener, greenest](inexperienced)
adjective
[UK: ˈɡriːn] [US: ˈɡriːn]

een groot aantal substantief

myriad [myriads](vast diversity or number)
noun
[UK: ˈmɪ.rɪəd] [US: ˈmɪ.riəd]

slew(a large amount)
noun
[UK: sluː] [US: sˈluː]

een haan lubben werkwoord

caponize [caponized, caponizing, caponizes](to castrate a cockerel)
verb
[UK: kˈeɪpənˌaɪz] [US: kˈeɪpənˌaɪz]

een hekel hebben aan werkwoord

dislike [disliked, disliking, dislikes](not to like something)
verb
[UK: dɪs.ˈlaɪk] [US: ˌdɪs.ˈlaɪk]

have it in for(to be angry at)
verb

een hele tijd substantief
{m}

while(uncertain duration of time, a period of time)
noun
[UK: waɪl] [US: ˈwaɪl]

een hersenschudding veroorzaken werkwoord

concuss [concussed, concussing, concusses](injure the brain)
verb
[UK: kənˈkʌs] [US: kənˈkʌs]

een huwelijksreis maken werkwoord

honeymoon(to travel on a honeymoon)
verb
[UK: ˈhʌ.nɪ.muːn] [US: ˈhʌ.ni.ˌmuːn]

een inherent deel van uitmaken werkwoord

inhere [inhered, inhering, inheres](To be inherent; to be an essential or intrinsic part of; to be fixed or permanently incorporated with something)
verb
[UK: ɪn.ˈhɪə] [US: ɪn.ˈhiːr]

een kat een kat noemen werkwoord

call a spade a spade(to speak the truth)
verb
[UK: kɔːl ə speɪd ə speɪd] [US: ˈkɒl ə ˈspeɪd ə ˈspeɪd]

een kat in de zak kopen substantief

pig in a poke(something whose true value is concealed or unknown)
noun
[UK: pɪɡ ɪn ə pəʊk] [US: ˈpɪɡ ɪn ə poʊk]

een keer bijwoord

once(one and only one time)
adverb
[UK: wʌns] [US: ˈwəns]

een kikker in de keel hebben substantief

frog in one's throat(hoarseness (idiomatic))
noun

een klacht indienen werkwoord

complain [complained, complaining, complains](to make a formal accusation or bring a formal charge)
verb
[UK: kəm.ˈpleɪn] [US: kəm.ˈpleɪn]

een klein schepje suiker wordt een bittere pil zoet phrase

a spoonful of sugar helps the medicine go down(An otherwise unpleasant situation can be pleasant.)
phrase

een kopstoot geven werkwoord

headbutt(to deliver a sharp blow)
verb

een krijgen werkwoord

color [colored, coloring, colors](become red through increased blood flow)
verb
[UK: ˈkʌ.lər] [US: ˈkʌ.lər]

een kritiek punt bereiken werkwoord

come to a head(to rapidly reach a turning point or climax)
verb
[UK: kʌm tuː ə hed] [US: ˈkəm ˈtuː ə ˈhed]

een kwaad werkman heeft altijd slecht getuig phrase

a bad workman always blames his tools(not the tools but how they're employed)
phrase

123

Zoek geschiedenis