Nederlands | Engels |
---|---|
een duwtje in de rug geven werkwoord | boost [boosted, boosting, boosts](to lift or push from behind) |
een eed afleggen werkwoord | swear [swore, sworn, swearing, swears](to take an oath) |
een eeuwigheid bijwoord | forever((colloquially) for a very long time) |
een ei bevruchten werkwoord | hatch [hatched, hatching, hatches](to incubate eggs) |
eén en al oor bijvoeglijk naamwoord | all ears(listening intensely) |
een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen phrase | once bitten, twice shy(one is cautious in the future if hurt in the past) |
een figuur slaan substantief | egg on one's face(suffer embarrassment or humiliation) |
een flater slaan werkwoord | blunder [blundered, blundering, blunders](To make a stupid mistake) |
een fluitje van een cent bijvoeglijk naamwoord | easy as pie(very easy) |
een fopduik maken werkwoord | dive [dove, dived, diving, dives](sports: imitate a foul) |
een foto nemen werkwoord | photograph [photographed, photographing, photographs](to take a photograph) take a picture(capture an image) |
een fout maken werkwoord | err [erred, erring, errs]verb mistake(To make an error) |
een gegeven paard niet in de bek kijken phrase | don't look a gift horse in the mouth(a phrase referring to unappreciatively questioning of a gift or handout too closely) |
een gelofte voorstellend bijvoeglijk naamwoord | votive(of, expressing or symbolizing a vow) |
een gewaarschuwd mens telt voor twee phrase | forewarned is forearmed(proverb) |
een gezicht om leer op te kloppen preposition | like the back end of a bus(very unattractive) |
een glimp opvangen werkwoord | glimpse [glimpsed, glimpsing, glimpses](see briefly) |
een goed begin is het halve werk phrase | well begun is half done(much depends on the beginning of an endeavour) |
een groentje bijvoeglijk naamwoord | green [greener, greenest](inexperienced) |
een groot aantal substantief | myriad [myriads](vast diversity or number) slew(a large amount) |
een haan lubben werkwoord | caponize [caponized, caponizing, caponizes](to castrate a cockerel) |
een hekel hebben aan werkwoord | dislike [disliked, disliking, dislikes](not to like something) have it in for(to be angry at) |
een hele tijd substantief {m} | while(uncertain duration of time, a period of time) |
een hersenschudding veroorzaken werkwoord | concuss [concussed, concussing, concusses](injure the brain) |
een huwelijksreis maken werkwoord | honeymoon(to travel on a honeymoon) |
een inherent deel van uitmaken werkwoord | inhere [inhered, inhering, inheres](To be inherent; to be an essential or intrinsic part of; to be fixed or permanently incorporated with something) |
een kat een kat noemen werkwoord | call a spade a spade(to speak the truth) |
een kat in de zak kopen substantief | pig in a poke(something whose true value is concealed or unknown) |
een keer bijwoord | once(one and only one time) |
een kikker in de keel hebben substantief | frog in one's throat(hoarseness (idiomatic)) |
een klacht indienen werkwoord | complain [complained, complaining, complains](to make a formal accusation or bring a formal charge) |
een klein schepje suiker wordt een bittere pil zoet phrase | a spoonful of sugar helps the medicine go down(An otherwise unpleasant situation can be pleasant.) |
een kopstoot geven werkwoord | headbutt(to deliver a sharp blow) |
een krijgen werkwoord | color [colored, coloring, colors](become red through increased blood flow) |
een kritiek punt bereiken werkwoord | come to a head(to rapidly reach a turning point or climax) |
een kwaad werkman heeft altijd slecht getuig phrase | a bad workman always blames his tools(not the tools but how they're employed) |