Nederlands-Engels woordenboek »

een betekenis in Engels

NederlandsEngels
een lange neus maken werkwoord

thumb one's nose(to place a thumb upon the tip of the nose in a gesture of disrespect)
verb

een lans breken werkwoord

break a lance(to take a stand)
verb

een minderheidsstandpunt innemen werkwoord

dissent [dissented, dissenting, dissents](to disagree)
verb
[UK: dɪ.ˈsent] [US: ˌdɪ.ˈsent]

een miskraam hebben werkwoord

miscarry [miscarried, miscarrying, miscarries](to involuntarily abort a foetus)
verb
[UK: ˌmɪsˈk.æ.ri] [US: ˈmɪ.ˌske.ri]

een miskraam krijgen werkwoord

miscarry [miscarried, miscarrying, miscarries](to involuntarily abort a foetus)
verb
[UK: ˌmɪsˈk.æ.ri] [US: ˈmɪ.ˌske.ri]

een misstap begaan werkwoord

misstep(to make an error or mistake)
verb
[UK: ˌmɪs.ˈstep] [US: ˌmɪs.ˈstep]

een moment phrase

one moment, please(one moment please)
phrase
[UK: wʌn ˈməʊ.mənt pliːz] [US: wʌn ˈmoʊ.mənt ˈpliːz]

een nacht doorhalen werkwoord

pull an all-nighter(work throughout the night)
verb

een nachtje doorhalen werkwoord

pull an all-nighter(work throughout the night)
verb

een of ander determiner

some(certain, unspecified or unknown)
determiner
[UK: sʌm] [US: ˈsəm]

een onderzoek instellen werkwoord

investigate [investigated, investigating, investigates](to examine)
verb
[UK: ɪn.ˈve.stɪ.ɡeɪt] [US: ˌɪn.ˈve.stə.ˌɡet]

een onderzoek voeren werkwoord

investigate [investigated, investigating, investigates](to conduct an inquiry or examination)
verb
[UK: ɪn.ˈve.stɪ.ɡeɪt] [US: ˌɪn.ˈve.stə.ˌɡet]

een ongeluk komt nooit alleen phrase

it never rains but it pours(unfortunate events occur in quantity)
phrase
[UK: ɪt ˈne.və(r) reɪnz bʌt ɪt pɔːz] [US: ˈɪt ˈne.vər ˈreɪnz ˈbət ˈɪt ˈpɔːrz]

een ongeluk komt zelden alleen phrase

it never rains but it pours(unfortunate events occur in quantity)
phrase
[UK: ɪt ˈne.və(r) reɪnz bʌt ɪt pɔːz] [US: ˈɪt ˈne.vər ˈreɪnz ˈbət ˈɪt ˈpɔːrz]

een ontvangstbewijs geven werkwoord

receipt [receipted, receipting, receipts](to give a receipt)
verb
[UK: rɪ.ˈsiːt] [US: rə.ˈsiːt]

een oog werkwoord

oversee [oversaw, overseen, overseeing, oversees](to supervise, guide, review or direct the actions of a person or group)
verb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈsiː] [US: ˌoʊv.ə.ˈsiː]

een oogje hebben op werkwoord

crush [crushed, crushing, crushes](to feel unrequited love)
verb
[UK: krʌʃ] [US: ˈkrəʃ]

een oogje in het zeil houden werkwoord

ride shotgun(to supervise a process and watch for any risks)
verb

één ooievaar maakt nog geen zomer phrase

one swallow does not a summer make(one instance of an event does not necessarily indicate a trend)
phrase
[UK: wʌn ˈswɒ.ləʊ dʌz nɒt ə ˈsʌ.mə(r) ˈmeɪk] [US: wʌn ˈswɑːlo.ʊ ˈdəz ˈnɑːt ə ˈsʌ.mər ˈmeɪk]

een open deur intrappen werkwoord

state the obviousverb

een orgasme hebben werkwoord

orgasm(to have an orgasm)
verb
[UK: ˈɔː.ɡæ.zəm] [US: ˈɔːr.ɡæ.zəm]

een pensioen verlenen werkwoord

pension [pensioned, pensioning, pensions](to grant a pension)
verb
[UK: ˈpen.ʃn̩] [US: ˈpen.ʃn̩]

een plezier doen werkwoord

oblige [obliged, obliging, obliges](to do someone a service or favour (hence, originally, creating an obligation))
verb
[UK: ə.ˈblaɪdʒ] [US: ə.ˈblaɪdʒ]

een prettige dag verder phrase

have a nice day(goodbye)
phrase
[UK: həv ə naɪs deɪ] [US: həv ə ˈnaɪs ˈdeɪ]

een prot laten werkwoord

fart [farted, farting, farts](to emit flatulent gases)
verb
[UK: fɑːt] [US: ˈfɑːrt]

een rede werkwoord

discourse [discoursed, discoursing, discourses](write or speak formally and at length)
verb
[UK: ˈdɪs.kɔːs] [US: ˈdɪs.kɔːrs]

een reis van duizend mijlen begint met een enkele stap phrase

a journey of a thousand miles begins with a single stepphrase
[UK: ə ˈdʒɜː.ni əv ə ˈθaʊz.n̩d maɪlz bɪ.ˈɡɪnz wɪð ə ˈsɪŋ.ɡl̩ step] [US: ə ˈdʒɝː.ni əv ə ˈθaʊz.n̩d ˈmaɪlz bɪ.ˈɡɪnz wɪθ ə ˈsɪŋ.ɡl̩ ˈstep]

een rib uit het lijf substantief

an arm and a leg(exorbitant amount)
noun

een richting op gaan werkwoord

head [headed, heading, heads](to move in a specified direction)
verb
[UK: hed] [US: ˈhed]

een rode kaart geven werkwoord

dismiss [dismissed, dismissing, dismisses](to give someone a red card)
verb
[UK: dɪz.ˈmɪs] [US: ˌdɪ.ˈsmɪs]

een rol bankbiljetten substantief

bankroll(roll of banknotes)
noun
[UK: ˈbæŋ.krəʊl] [US: ˈbæŋkroʊl]

een rol toewijzen werkwoord
{f}

cast [cast, cast, casting, casts](to assign a role in a play or performance)
verb
[UK: kɑːst] [US: ˈkæst]

een rollende steen vergaart geen mos phrase

a rolling stone gathers no moss(a person who never settles in one place will never be successful)
phrase

een ruk geven werkwoord

yank [yanked, yanking, yanks](to pull something with a quick, strong action)
verb
[UK: jæŋk] [US: ˈjæŋk]

een scheet laten werkwoord

break wind(to fart)
verb
[UK: breɪk wɪnd] [US: ˈbreɪk wɪnd]

een schip optuigen werkwoord

rig [rigged, rigging, rigs](to equip and fit a ship)
verb
[UK: rɪɡ] [US: ˈrɪɡ]

een schoenlepel gebruiken werkwoord

shoehorn(to use a shoehorn)
verb
[UK: ˈʃuː.hɔːn] [US: ˈʃuː.ˌhɔːrn]

een schwalbe maken werkwoord

dive [dove, dived, diving, dives](sports: imitate a foul)
verb
[UK: daɪv] [US: ˈdaɪv]

een skin gebruiken werkwoord

skin [skinned, skinning, skins](to use a replacement image for the graphical user interface of)
verb
[UK: skɪn] [US: ˈskɪn]

een slaatje slaan werkwoord

profit [profited, profiting, profits](To take advantage of, exploit, use)
verb
[UK: ˈprɒ.fɪt] [US: ˈprɑː.fət]

1234

Zoek geschiedenis