Nederlands-Engels woordenboek »

buit betekenis in Engels

NederlandsEngels
buitensluiten werkwoord

crowd out(To force to leave by crowding)
verb
[UK: kraʊd ˈaʊt] [US: ˈkraʊd ˈaʊt]

exclude [excluded, excluding, excludes](to bar from entering; keep out)
verb
[UK: ɪk.ˈskluːd] [US: ɪk.ˈskluːd]

buitenspel [buitenspelen] substantief

offside(offside play)
noun
[UK: ɒf.ˈsaɪd] [US: ɒf.ˈsaɪd]

buitenspelval substantief
{f}

offside trap(defensive play)
noun

buitensporig preposition

out of line(inappropriate)
preposition
[UK: ˈaʊt əv laɪn] [US: ˈaʊt əv ˈlaɪn]

buitensporig bijvoeglijk naamwoord

disproportionate(out of proportion)
adjective
[UK: ˌdɪ.sprə.ˈpɔː.ʃə.nət] [US: ˌdɪ.sprə.ˈpɔːr.ʃə.nət]

exorbitant(exceeding proper limits)
adjective
[UK: ɪɡ.ˈzɔː.bɪ.tənt] [US: ɪg.ˈzɔːr.bə.tənt]

overwrought(elaborate; overdone)
adjective
[UK: ˌəʊv.ə.ˈrɔːt] [US: ˌoʊv.ər.ˈrɔːt]

buitensporig bijwoord

excessively(to an excessive degree)
adverb
[UK: ɪk.ˈse.sɪ.vli] [US: ɪk.ˈse.sɪ.vli]

buitensporigheid substantief
{f}

extravagance [extravagances](prodigality)
noun
[UK: ɪk.ˈstræ.və.ɡəns] [US: ɪk.ˈstræ.və.ɡəns]

buitenst bijvoeglijk naamwoord

outermost(farthest outside)
adjective
[UK: ˈaʊ.tə.məʊst] [US: ˈaʊ.təmoʊst]

buitenstaander substantief
{m}

outsider [outsiders](someone excluded)
noun
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪ.də(r)] [US: aʊt.ˈsaɪ.dər]

stranger [strangers]noun
[UK: ˈstreɪn.dʒə(r)] [US: ˈstreɪn.dʒər]

buitenste bijvoeglijk naamwoord

outsideadjective
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪd] [US: ˈaʊt.ˈsaɪd]

buitenverblijf substantief
{n}

bolthole(second home)
noun
[UK: bəʊlt həʊl] [US: boʊlt hoʊl]

buitenvrouw substantief
{f}

mistress [mistresses](woman in extramarital relationship)
noun
[UK: ˈmɪ.strɪs] [US: ˈmɪ.strəs]

buitenwereld substantief
{f}

outside world(rest of the world outside of some closed environment)
noun
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪd wɜːld] [US: ˈaʊt.ˈsaɪd ˈwɝːld]

buitenwerken werkwoord

bundle [bundled, bundling, bundles](to hustle, dispatch quickly)
verb
[UK: ˈbʌn.dl̩] [US: ˈbʌn.dl̩]

buitenwijk substantief
{?}

suburb [suburbs](area on the periphery of a city or large town)
noun
[UK: ˈsʌ.bɜːb] [US: ˈsʌ.bərb]

buitenwijken substantief
{Pl}

fringe [fringes](the periphery of a city)
noun
[UK: frɪndʒ] [US: ˈfrɪndʒ]

buitenwipper substantief
{m}

bouncer [bouncers](member of security personnel)
noun
[UK: ˈbaʊn.sə(r)] [US: ˈbaʊn.sər]

buitenzetten werkwoord

put out(place outside or eject)
verb
[UK: ˈpʊt ˈaʊt] [US: ˈpʊt ˈaʊt]

buitenzintuiglijke waarneming substantief
{f}

extrasensory perception(supposed ability to obtain information without the use of normal sensory channels)
noun

Buitenzorg eigennam

Bogor(city in Indonesia)
proper noun
[UK: ˈboˌɡɔː] [US: ˈboˌɡɔːr]

binnenstebuiten bijwoord

inside out(with the inside turned to be on the outside)
adverb
[UK: ˈɪn.ˈsaɪ.daʊt] [US: ˈɪn.ˈsaɪ.daʊt]

bloemen buiten zetten werkwoord

paint the town red(party in a rowdy, wild manner)
verb
[UK: peɪnt ðə taʊn red] [US: ˈpeɪnt ðə ˈtaʊn ˈred]

daarbuiten bijwoord

besides(otherwise; else)
adverb
[UK: bɪ.ˈsaɪdz] [US: bə.ˈsaɪdz]

de vuile was buiten hangen werkwoord

air one's dirty laundry in publicverb

in het buitenland bijwoord

overseas(abroad)
adverb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈsiːz] [US: ˌoʊv.ə.ˈsiːz]

in het buitenland; bijwoord

abroad(in foreign countries)
adverb
[UK: ə.ˈbrɔːd] [US: ə.ˈbrɔːd]

krijgsbuit substantief
{m}

spoils of war(profits extracted as the result of winning a war)
noun

minister van Buitenlandse Zaken substantief
{m}

Secretary of State(any of several senior government positions)
noun
[UK: ˈse.krə.tə.ri əv steɪt] [US: ˈse.krə.te.ri əv ˈsteɪt]

naar buiten gaan werkwoord

go out(to leave, especially a building)
verb
[UK: ɡəʊ ˈaʊt] [US: ˈɡoʊ ˈaʊt]

naar buiten komen bijvoeglijk naamwoord

emerging(becoming prominent; newly formed; emergent; rising)
adjective
[UK: ɪ.ˈmɜːdʒ.ɪŋ] [US: ˌɪ.ˈmɝːdʒ.ɪŋ]

naar het buitenland bijwoord

abroad(in foreign countries)
adverb
[UK: ə.ˈbrɔːd] [US: ə.ˈbrɔːd]

nabije buitenland substantief
{n}

near abroad(the other countries and political regions which are in the vicinity of a country or political region)
noun

plunderbuit substantief

plunder(loot attained by plundering)
noun
[UK: ˈplʌn.də(r)] [US: ˈplʌn.dər]

roofbuit substantief

spoils [spoils](that which is taken from another by violence)
noun
[UK: spɔɪlz] [US: ˌspɔɪlz]

ruilebuiten werkwoord

barter [bartered, bartering, barters](exchange goods or services without involving money)
verb
[UK: ˈbɑː.tə(r)] [US: ˈbɑːr.tər]

te buiten gaan werkwoord

exceed [exceeded, exceeding, exceeds](to go beyond the limits of something)
verb
[UK: ɪk.ˈsiːd] [US: ɪk.ˈsiːd]

1234

Zoek geschiedenis