Holland-Német szótár »

voor németül

HollandNémet
voordeel [voordelen] o

der Verdienst [des Verdiensts, des Verdienstes; die Verdienste]Substantiv

voordeeltrekkenuit v

profitieren [profitierte; hat profitiert]Verb

voordegrap

im Scherz

scherzend

voordelig bijvoeglijk naamwoord

ergiebig [ergiebiger; am ergiebigsten]Adjektiv

ersprießlich [ersprießlicher; am ersprießlichsten]Adjektiv

förderlich [förderlicher; am förderlichsten]Adjektiv

zuträglich [zuträglicher; am zuträglichsten]Adjektiv

voorderest

zudem

voorderest bijvoeglijk naamwoord

außerdemAdjektiv

voordeur substantief

die Vordertür [der Vordertür; die Vordertüren]Substantiv

voordoen v

anlegen [legte an; hat angelegt]Verb

beifügen [fügte bei; hat beigefügt]Verb

voordracht substantief

die Deklamation [der Deklamation; die Deklamationen]Substantiv

voordracht m

der Vortrag [des Vortrags, des Vortrages; die Vorträge]Substantiv

voordragen v

deklamieren [deklamierte; deklamiert]Verb

rezitieren [rezitierte; hat rezitiert]Verb

vortragen [trug vor; hat vorgetragen]Verb

vooreerst bijwoord

einstweilig

erstAdverb

erstensAdverb

zuerst

vooreeuwig bijvoeglijk naamwoord

fortwährendAdjektiv

voorgaand bijvoeglijk naamwoord

vorigAdjektiv

voorganger m

der Pastor [des Pastors; die Pastoren]Substantiv

der Pfarrer [des Pfarrers; die Pfarrer]Substantiv

voorgebergte o

das Kap [des Kaps; die Kaps]Substantiv

Promontorium

das Vorgebirge [des Vorgebirges; die Vorgebirge]Substantiv

voorgeschiedenis substantief

die Urgeschichte [der Urgeschichte; —]Substantiv

voorgeslacht meervoud

die UrelternSubstantiv

voorgevallene substantief

die Begebenheit [der Begebenheit; die Begebenheiten]Substantiv

voorgevallene o

das Ereignis [des Ereignisses; die Ereignisse]Substantiv

voorgevel substantief

die Fassade [der Fassade; die Fassaden]Substantiv

voorgeven werkwoord

den Vorwand brauchen

erheucheln [erheuchelte; hat erheuchelt]

vorschützen [schützte vor; hat vorgeschützt]Phrase

voorgeven v

angebenVerb

vorgeben [gab vor; hat vorgegeben]Verb

voorgevoel substantief

die Ahnung [der Ahnung; die Ahnungen]Substantiv

1234