Holland-Német szótár »

taal németül

HollandNémet
hospitaal o

das Krankenhaus [des Krankenhauses; die Krankenhäuser]Substantiv

Japansetaal

japanische Sprache

Japansetaal substantief

das Japanisch [des Japanisch(s); —] (Verwandte Form: Japanische)Substantiv

kapitaal o

das Kapital [des Kapitals; die Kapitale, die Kapitalien]Substantiv

metaal o

das Metall [des Metall(e)s; die Metalle]Substantiv

metaalbewerking substantief

die Metallurgie [der Metallurgie; —]Substantiv

metaaldraad m

der Draht [des Drahts, des Drahtes; die Drähte]Substantiv

metaalfolie substantief

die Folie [der Folie; die Folien]Substantiv

metaalmengsel substantief

die Legierung [der Legierung; die Legierungen]Substantiv

metaalschuim substantief

die Schlacke [der Schlacke; die Schlacken]Substantiv

portaal o

das Portal [des Portals; die Portale]Substantiv

Portugesetaal

portugiesische Sprache

Portugesetaal o

das Portugiesisch [des Portugiesisch(s); —] (Verwandte Form: Portugiesische)Substantiv

puitaal substantief

die Aalmutter [der Aalmutter; die Aalmuttern]Substantiv

Russischetaal substantief

die russische SpracheSubstantiv

Russischetaal o

das RussischSubstantiv

Spaansetaal

spanische Sprache

Spaansetaal o

das Spanisch [des Spanisch(s); —]Substantiv

staal substantief

die Probe [der Probe; die Proben]Substantiv

staal m

der Stahl [des Stahles, des Stahls; die Stähle, die Stahle]Substantiv

staal o

das Muster [des Musters; die Muster]Substantiv

das Probestück [des Probestückes|Probestücks; die Probestücke]Substantiv

das SpezimenSubstantiv

staaltje substantief

die Probe [der Probe; die Proben]Substantiv

staaltje o

das Muster [des Musters; die Muster]Substantiv

das Probestück [des Probestückes|Probestücks; die Probestücke]Substantiv

das SpezimenSubstantiv

totaal substantief

die Gesamtheit [der Gesamtheit; die Gesamtheiten]Substantiv

die Summe [der Summe; die Summen]Substantiv

totaal bijvoeglijk naamwoord

gar [garer; am garsten]Adjektiv

voll [voller; am vollsten]Adjektiv

völlig [völliger; am völligsten]Adjektiv

totaal bijwoord

ganzAdverb

gänzlichAdverb

totaal m

der Betrag [des Betrages, des Betrags; die Beträge]Substantiv

totaal o

das GanzeSubstantiv

totaalbedrag substantief

die Summe [der Summe; die Summen]Substantiv

totaalbedrag m

der Betrag [des Betrages, des Betrags; die Beträge]Substantiv

totaalcijfer substantief

die Summe [der Summe; die Summen]Substantiv

totaalcijfer m

der Betrag [des Betrages, des Betrags; die Beträge]Substantiv

123

Korábban kerestél rá