Holland-Német szótár »

nee németül

HollandNémet
sneeuw m

der Schnee [des Schnees; —]Substantiv

sneeuwbal

Wasserholder

sneeuwbal substantief

die Schlinge [der Schlinge; die Schlingen]Substantiv

sneeuwbal m

der Schneeball [des Schneeball(e)s; die Schneebälle]Substantiv

sneeuwen v

schneien [schneite; hat/ist geschneit]Verb

sneeuwvlok substantief

die Schneeflocke [der Schneeflocke; die Schneeflocken]Substantiv

teneerste bijwoord

erstAdverb

erstensAdverb

zuerstAdverb

toneel substantief

die Bühne [der Bühne; die Bühnen]Substantiv

die SceneSubstantiv

die Szene [der Szene; die Szenen]Substantiv

toneel o

das Theater [des Theaters; die Theater]Substantiv

toneel-

Theater-

toneel- bijvoeglijk naamwoord

theatralisch [theatralischer; am theatralischsten]Adjektiv

toneelkijker o

das Binokel (auch: der Binokel) (ohne Plural) (schweizerisches Kartenspiel)Substantiv

das Fernglas [des Fernglases; die Ferngläser]Substantiv

toneelschrijfkunst substantief

die Dramaturgie [der Dramaturgie; die Dramaturgien]Substantiv

toneelspeler m

der Schauspieler [des Schauspielers; die Schauspieler]Substantiv

toneelstuk o

das Drama [des Dramas; die Dramen]Substantiv

das Schauspiel [des Schauspiels, des Schauspieles; die Schauspiele]Substantiv

toneelwezen o

das Theater [des Theaters; die Theater]Substantiv

vaneen bijwoord

besondersAdverb

eigensAdverb

vaneengaan werkwoord

auseinandergehen [ging auseinander; ist auseinandergegangen]Verb

vaneenscheuren v

zerreißen [zerriss; hat zerrissen]Verb

verzorgenvaneenwond v

verbinden [verband; hat verbunden]Verb

wanneer

falls

insofern

wenn

wofern

watergeneeskunde substantief

die Hydrotherapie [der Hydrotherapie; die Hydrotherapien]Substantiv

zichneerleggen

sich hinlegen

sich legen

345