Holland-Német szótár »

els németül

HollandNémet
els substantief

die Ahle [der Ahle; die Ahlen]Substantiv

die Erle [der Erle; die Erlen]Substantiv

Pfrieme

Angelsakser m

der Angelsachse [des Angelsachsen; die Angelsachsen]Substantiv

Angelsaksisch bijvoeglijk naamwoord

angelsächsisch [angelsächsischer; am angelsächsischsten]Adjektiv

asiel [asiels] o

das Asyl [des Asyls; die Asyle]Substantiv

bevelschrift substantief

die Weisung [der Weisung; die Weisungen]Substantiv

bevelschrift m

der AnlaßSubstantiv

der Befehl [des Befehl(e)s; die Befehle]Substantiv

bevelschrift o

das Edikt [des Edikts|Ediktes; die Edikte]Substantiv

das Gebot [des Gebots, des Gebotes; die Gebote]Substantiv

bretels m

der Hosenträger [des Hosenträgers; die Hosenträger]Substantiv

Brussels bijvoeglijk naamwoord

brüsseler

Celsius m

der Celsius [des Celsius; die Celsius]Substantiv

celstof substantief

die Zellulose [der Zellulose; die Zellulosen]Substantiv

celstof m

der Zellstoff [des Zellstoff(e)s; die Zellstoffe]Substantiv

deels bijwoord

teils

dobbelsteen m

der Kubus [des Kubus; die Kuben]Substantiv

der Würfel [des Würfels; die Würfel]Substantiv

doelstelling m

der Zweck [des Zweckes, des Zwecks; die Zwecke]Substantiv

doelstelling o

das Ziel [des Ziel(e)s; die Ziele]Substantiv

drommels bijvoeglijk naamwoord

teuflisch [teuflischer; am teuflischsten]Adjektiv

duivels bijvoeglijk naamwoord

teuflisch [teuflischer; am teuflischsten]Adjektiv

duivelsdrek m

Teufelsdreck

duivelskunstenaar m

Magiker

der Zauberer [des Zauberers; die Zauberer]Substantiv

edelsteen substantief

die Gemme [der Gemme; die Gemmen]Substantiv

egel [egels] m

der Igel [des Igels; die Igel]Substantiv

Engels

englische Sprache

Engels bijvoeglijk naamwoord

englisch [englischer; am englischsten]Adjektiv

Engels o

das Englisch [des Englisch(s); —]Substantiv

Engelse substantief

die Engländerin [der Engländerin; die Engländerinnen]Substantiv

Engelsman [Engelsen] m

der Engländer [des Engländers; die Engländer]Substantiv

Engelsetaal

englische Sprache

Engelsetaal o

das Englisch [des Englisch(s); —]Substantiv

Engelsgezind

englandfreundlich

Engelsgezind bijvoeglijk naamwoord

anglophilAdjektiv

gezelschap substantief

die Gesellschaft [der Gesellschaft; die Gesellschaften]Substantiv

die Runde [der Runde; die Runden]Substantiv

die Sozietät [der Sozietät; die Sozietäten]Substantiv

12